In de rubriek 'Die ene palliatieve patiënt' vertelt een zorgverlener over een patiënt die indruk heeft gemaakt of een nieuw inzicht heeft gegeven. Deze aflevering Cathelijne Verboeket-Crul, verpleegkundig specialist en auteur van het boek 'Het leven loslaten':
‘Ik had onlangs te maken met een mevrouw uit Oekraïne. Ze was samen met haar volwassen dochter nog niet zo lang geleden naar Nederland gekomen en ze verbleven in een asielzoekerscentrum. Haar man en zoon bleven achter in verband met de oorlog.
Mevrouw was in Oekraïne ook al onder behandeling voor kanker, dat werd voorgezet in Nederland. Al snel na aankomst in ons land werd ze zieker en op een gegeven moment kon het ziekenhuis niet veel meer voor haar doen en kwam ze bij ons in het hospice.
We communiceerden via een vertaalapp en soms met een tolk. We zijn in Nederland, en zeker in een hospice, gewend om open over het levenseinde te praten en over keuzes die gemaakt kunnen worden. Mevrouw en haar dochter gingen echter voor hoop doet leven. Dat mevrouw zou gaan overlijden, en om die reden bij ons verbleef, was onbespreekbaar voor hen. De hoop kwam tussen ons in te staan. We deelden een andere realiteit en dan is het lastig om elkaar te vinden. Daar kwam nog bij dat het om een gynaecologische kanker ging, daar rustte een taboe op en haar familie mocht dat niet weten.
In het ziekenhuis was mevrouw geïnformeerd over haar levensverwachting maar die boodschap werd niet ontvangen, het kwam niet binnen. Ik weet dat mensen uit sommige culturen Nederlanders erg direct vinden. Daar houden wij altijd rekening mee. Ik probeer daar op te letten door niet al te direct te zijn en mensen niet de hoop te ontnemen, maar we zijn óók gewend om eerlijke informatie te geven. Dat doen we op een genuanceerde manier maar dan nog vinden patiënten dat soms te direct. Op een dag had mevrouw gedroomd over haar vaderland, ze werd heel verdrietig wakker en zei: “Ik zal nooit meer de geuren van mijn land ruiken en de geluiden van daar horen.” Ik had enorm met haar te doen, ze zou gaan overlijden in een land waarvan ze de taal niet spreekt, zonder de mogelijkheid van afscheid nemen van haar partner en zoon en dan ook nog in een cultuur die zo anders omgaat met sterven.
We hebben vaker mensen uit andere culturen in ons hospice maar daar is vaak veel familie bij betrokken. Soms is er dan iemand die kan bemiddelen, vertalen en uitleggen. Dat zijn vaak families die hier ooit als gastarbeider zijn gekomen en waarvan ook de generaties erna het lastig vinden om over de dood te praten. Vluchtelingen hebben vaak niet veel naasten in Nederland. Het is een groep tot wie we ons anders moeten gaan verhouden. Steeds opnieuw onze boodschap herhalen is niet helpend. Misschien moeten we nog beter proberen aan te sluiten en één keer benoemen dat de patiënt bij ons komt om te sterven maar óók benoemen dat we begrijpen dat er andere manieren zijn om met het levenseinde om te gaan. We moeten leren verdragen dat verschillen soms een beetje tussen ons in staan en dat ook bespreken. Maar het blijft heel verdrietig, ontheemde mensen die moeten sterven zonder hun naaste familieleden.
Mevrouw ging steeds meer slapen en vanaf dat moment ging het allemaal een beetje langs haar heen, maar dat gold niet voor haar dochter. “Waarom slaapt ze nou de hele tijd?”, vroeg ze via de vertaalapp. En toen haar moeder stervend was klampte ze ons letterlijk aan en riep in paniek dat we mevrouw moesten reanimeren of naar de intensive care moesten brengen. Dat was heel naar, voor haar maar ook voor ons. De geestelijk verzorger heeft contact gelegd met iemand uit de Oekraïense gemeenschap en die heeft ervoor gezorgd dat mevrouw een mooie, passende uitvaart kreeg. Dat was troostend voor de dochter.’