‘Kindness, mildheid en kwetsbaarheid’ [interview]

Auteur:
27.11.2023
‘Kindness, mildheid en kwetsbaarheid’ [interview]
Auteur:
27.11.2023

Dirk De Wachter is een Vlaamse psychiater die ook in Nederland veel bekendheid geniet. Hij schreef zes boeken. De Wachter heeft sinds twee jaar darmkanker. Vertroostingen gaat over zijn ziekteproces.

Auteurs: Gertien Koster en Jos Schuring

Hij lijkt wel wat op Nick Cave en zijn vele optredens voor publiek en op televisie versterken het beeld van een mediapersoonlijkheid. De Wachter is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven en werkt in een dependance daarvan in Kortenberg, een onooglijk dorp tussen Brussel en Leuven. Het ziekenhuis waar hij werkt ademt een mistroostige jaren zeventig sfeer. Hij excuseert zich er zelfs voor en toont zich een beminnelijke prater die soms kort overmand raakt door emotie, maar zich dan snel herpakt. De Wachter is erg ziek geweest. Inmiddels lijkt hij min of meer gewend aan een leven met onzekerheid. 

U werkt nog steeds erg hard?
‘Ik doe veel minder consultaties in mijn eigen praktijk maar ik werk nog altijd meer dan de meeste mensen volgens mijn vrouw. Ik denk dat ze gelijk heeft. Ik deed ook wel heel veel voordat ik ziek werd, ik stond bijna iedere avond op een podium. Ik ben natuurlijk geen bekende wielrenner of voetballer maar binnen de niche van de psychiatrie ben ik wel een bekende persoon. Het is een beetje dubbel. Aan de ene kant denk ik: “Laat me met rust, laat me mijn boek schrijven en mijn consultaties doen” en aan de andere kant vind ik het ook aangenaam om op een podium te staan voor een publiek dat aandachtig luistert. Door mijn gezondheid geef ik veel minder lezingen. Ik hoop nog lang te blijven ook al word ik niet beter. Het meest bangelijke is niet te weten hoe lang het allemaal kan duren.’

Zou u dat willen weten?

‘Nee. Ik zit in een periode tussen twee onderzoeken in en dan kan ik best met die onzekerheid leven. Mijn ziekte is weer even wat op de achtergrond. Maar als de onderzoeken dichterbij komen, en ook als ik iets voel, dan denk ik toch soms “Kijk daar gaan we, daar is de laatste fase.” Maar dat is nu niet zo. Ik heb geen chemo meer en moet eens in de drie maanden voor controle en tot nu toe is dat oké.’

U schrijft in uw boek Vertroostingen dat de ziekte voortdurend aanwezig is maar onzichtbaar.

Ik zeg: I am not half the man I used to be, there’s a shadow hanging over me. Er is altijd die schaduw van de dreiging van een nieuwe metastase die de prognose heel ongunstig zou maken. Ik heb nu een vijfjaarsoverleving van veertig procent. Dat is niet zo prettig maar er zijn ook mensen die na tien of twintig jaar nog leven. Ik zit in fase vier, dat houdt in dat mijn vijfjaarsoverleving zakt naar minder dan vijf procent bij een nieuwe uitzaaiing. Maar.. de kankergeneeskunde raakt steeds verder gevorderd, er zijn nieuwe behandelmethoden zoals immunotherapie. Dus ik reken er op dat ik nog een hele tijd kan meegaan. Oók als het niet goed zou gaan want dan ben ik niet gelijk dood. Ik stop wel met werken als er zich een nieuwe metastase aandient. Ik mag nog een kleine twee jaar aan de universiteit werken, als ik vijfenzestig ben moet ik met pensioen, daar zijn ze streng in. Ik hoop mijn werkzame leven mooi af te ronden.’

Kijkt u anders naar de gezondheidszorg sinds u zelf ziek bent geworden?

‘Nee eigenlijk niet. Ik kijk ook niet anders naar de dood of naar de hemel. Waarschijnlijk is dat zo omdat ik er in de afgelopen vijfendertig jaar, door mijn patienten, over heb nagedacht. Het is wel zo dat ik de gedachten die ik ontwikkeld heb, nu zelf pregnant aan den lijve heb ondervonden. Het is niet veranderd maar heeft zich wel verdiept. Ik ben heel ernstig ziek geweest, ik had behoorlijke complicaties en ook psychiatrische klachten, hallucinaties en delirante problematiek. Een aantal van mijn patiënten heeft dat gelezen. Zij zeggen: “Nu zijt gij echt een van ons.” En dat terwijl ik altijd al probeerde een van hen te zijn, in die zin dat ik hen probeerde te begrijpen. Maar deze patiënten zeggen: “Nu verstaat gij pas echt hoe het is.” Dat vind ik mooi.’

U beschrijft in uw laatste boek dat het zo echt leek, die hallucinaties. 

‘Ja, bijvoorbeeld het bezoek van mijn overleden vriend Guido. Die was net zo echt aanwezig als dat u hier nu zit. Dat was hallucinatoir. Na een tijdje dacht ik: “Dit klopt niet, hij is dood” en ik zei tegen hem: “Guido, gij waart toch overleden?” Hij antwoordde: “Ja maar dat is geen enkel probleem.” Ik zei: “Nee voor u niet maar voor mij wel.” En toen vroeg ik hem, ik weet eigenlijk niet zeker of ik het echt gezegd heb of alleen gedacht: “Hoe gaat dat dan als je dood bent?” en ook “Guido, ik zou graag mijn overleden moeder terugzien, kan dat?” En opeens was hij weg. Daarna kwam de psychiater in mij naar boven. Ik realiseerde me dat dit een hallucinatoire zintuigvervalsing was. De rationaliteit kwam terug.’

U was uzelf aan het diagnosticeren op dat moment.  

‘Ja dat klopt. Ik stuurde een sms-bericht naar mijn vrouw met de tekst: Guido was hier. Zij stuurde een vraagteken terug. Ik zei dat ik het later zou uitleggen. Het was wel geruststellend dat ik zelf doorhad dat ik een hallucinatie had gehad. Ik heb ook een oorlogsdelier gehad, dat was heel angstig. Ik wist al wel dat zoiets heel echt over kan komen maar het was leerzaam om zelf mee te maken. Ik had het natuurlijk liever niet meegemaakt, laat dat duidelijk zijn, maar nu ik het dan toch moest meemaken probeer ik er iets goeds uit te halen: ervaren wat mijn patiënten meemaken. Ik werk veel met mensen met een langdurige en ernstige psychotische kwetsbaarheid. Dat is iets anders dan mijn eigen eenmalige, kortdurende bouffée délirante (kortdurende psychotische stoornis, red.). Dat mag ik niet vergelijken. Deze patiënten horen altijd stemmen, die worden daar zodanig door gekweld dat ze geen normaal leven kunnen leiden.’

Bent u bang voor de dood?

‘Nee maar Ich freue mich auf meinen Tod (een aria van Bach, red.) is het ook niet. Ik zou graag nog lang leven, ik heb een fijn leven, ben goed omringd. Momenteel is er geen grote angst, ik kan er nogal stoïcijns mee omgaan. Ik ben 63, dat is een leeftijd die mijn grootouders niet gehaald hebben. Ik ben dankbaar voor mijn mooie en vervullende leven. Ik sluit niet uit dat als ik ga verslechteren, vermageren en verzwakken, dat ik het dan te kwaad krijg. Dat is in het ziekenhuis ook wel gebeurd. Er waren momenten waarop ik dacht: dit houd ik niet vol. Ik had heel veel pijn, er was iets misgegaan met de ruggenprik. Als er een knop bij mijn bed had gezeten waarmee ik het leven kon beëindigen dan had ik die ingedrukt. Dat zeg ik nu maar toch denk ik dat ik dat niet gedaan had maar de neiging was zeer groot. Een paar weken na het ontslag uit het ziekenhuis reed ik naar Leuven. Ik heb een Volvo, een hele veilige auto. Ik overwoog om de airbag uit te zetten. Ik ken een brugpijler waar ik met maximale snelheid mezelf te pletter zou kunnen rijden. Ik heb dat niet echt willen doen maar ik had wel die gedachte. Dat heb ik eerder nooit gehad. Ik denk dat er moeilijke momenten komen als het slechter met mij gaat. Dat het vlies scheurt, zo noem ik dat altijd, dat ik het niet houd. Dan zal ik mijn geliefden hard nodig hebben. Dat is heel dubbel want dat zijn de mensen die mij steunen, die mijn leven betekenis geven en die mij liefdevol omringen en tegelijkertijd zijn dat de mensen die ik veel verdriet ga doen. Ik stel mij dan soms voor, ik moet het rustig vertellen, anders word ik emotioneel, dat ik thuis ga sterven. Ik woon in een heel mooi huis met duizenden boeken, heel veel muziek en het staat vol kunstwerken. Een soort Wunderkammer van herinneringen. Ik zie mijzelf in een ziekenhuisbed in de woonkamer met mijn vrouw en kinderen om mij heen, bewust afscheid nemend. Een goede vriend van mij zou euthanasie krijgen maar de dood heeft hem ingehaald.  Dat kan ook gebeuren. Maar mijn ideale scenario is dus omringd door mijn gezin en dan heel rustig en sereen. Maar ik weet niet of ik dat ga kunnen. Ik zal niet boos zijn maar wel heel emotioneel. Ik kan het rustig vertellen, alsof deze psychiater het allemaal goed onder controle heeft, maar dat is niet altijd zo. Het raakt me allemaal. Toen mijn vrouw bijvoorbeeld voor de eerste keer binnenkwam toen ik in het ziekenhuis lag, raakte ik geëmotioneerd.’

U schreef dat u zichzelf onder controle moet houden omdat u psychiater bent. Maar u bent toch ook een mens met emoties?

‘Ik bedoelde daar mee dat het niet de bedoeling is dat ik hier op mijn werk ga wenen over mijn eigen misère in bijzijn van mijn patiënten. Als ik dat niet kan dan moet ik niet werken. Thuis is iets anders maar ik vind dat ik, uit respect voor mijn huisgenoten, moet proberen het goed te doen. Zo ben ik ook opgevoed.’

Bedoelt u daarmee dat u sterk moet zijn in het bijzijn van uw gezin? 

‘Nee niet sterk. Met goed doen bedoel ik dat ik, in interactie met mijn vrouw en kinderen, mijn kleinkindjes zijn nog te klein, een gevoel kan achterlaten dat het goed is geweest en mooi. Betekenisvol, echt en waarachtig. Ik heb daar geen af te vinken flowchart voor natuurlijk.’ 

Is dat ook de hulpverlener in u die het goed wil doen voor uw naasten? 

‘Onvermijdelijk, dat was met mijn boek ook zo. Ik zat in de shit, heb interviews gegeven en kreeg veel reacties van mensen die zeiden dat ze zich herkennen in mijn verhaal. Dat geeft hen troost en dat troostte mij, ik kon weer psychiater zijn. Ik kreeg handgeschreven brieven, bijvoorbeeld van een vrouw wier zoon vijf jaar geleden verongelukt was. Ze schreef: “Uw boek troost mij zo.” Maar dat boek gaat niet over een ongeval, het gaat over kanker en toch herkennen mensen iets, een soort authenticiteit. Eerlijk, maar ook wel begrensd, kunnen spreken over kwetsbaarheid en verdriet is blijkbaar voor veel mensen herkenbaar. Niet in de feitelijkheid maar in de gevoelsmatige waarachtigheid. Het was massaal, die reacties, ook vanuit Nederland. Dat doet me plezier. Het zou valse bescheidenheid zijn als ik zou zeggen dat het me niets doet. Ik schreef nooit eerder over zoiets persoonlijks. Sommige vrienden zeiden dat ze het wat exhibitionistisch van mij vonden. Dat was niet zo prettig om te horen. 

Toen ik thuiskwam uit het ziekenhuis vroeg mijn vrouw hoe dat nou moest met de media. Ik antwoordde dat die mij met rust moesten laten maar ja zo gaat dat niet. Ik had een afspraak met een jonge journaliste, die was al lang daarvoor gepland, en ik liet haar toch maar komen. Ik sprak natuurlijk ook over mijn ziekte. Ik ben op 1 oktober geopereerd en verliet het ziekenhuis eind november. Eind december vond het interview plaats en het kwam in De Tijd, een krant met een kleine oplage. Het is overgenomen door zowat alle Vlaamse kranten en door de VRT, de televisie. Dat verhaal is helemaal ontploft. Er kwamen massaal veel reacties.’

U bent psychiater én schrijver. Als u uw leven over zou doen, zou u dan opnieuw psychiater worden?

‘Zonder enige twijfel. Ik kan niets anders.’

Jawel, u kunt prachtig schrijven.

‘Ja dat zei Tom Lanoye ook tegen mij. Maar ik ben geen schrijver, ik ben een psychiater die schrijft. Ik schrijf ook geen romans, ik weet niet of ik dat zou kunnen. U nodigt mij uit om hooghartig te spreken, vergeef mij. Toen ik zeventien was had ik een leraar Nederlands die mij uitkoos om mee te doen aan een opstelwedstrijd onder alle Vlaamse scholen. Ik won. Ik kan blijkbaar wel wat schrijven. Ik heb veel gelezen, ben vaak bezig met literatuur en taal en mijn vak gaat ook over taal hoewel dat vooral luisteren is naar de verhalen van mensen.’

U bent iemand tegen wie mensen makkelijk dingen vertellen. 

Kindness en mildheid en kwetsbaarheid, dat zijn de meest wezenlijke eigenschappen in het menselijk bestaan. Dat creëert verbinding en dat is waar het om gaat. Zoals filosoof Heidegger zei: “Dasein ist mit einander sein. Toen ik in het ziekenhuis lag had ik een angstig delier, in mijn beleving vocht ik in Nagorno Karabach. Ik trok mijn infuus eruit en wilde met de naald de vijand terugdringen. Het alarm van het infuus ging af en daardoor kwam er een verpleegkundige die mij aankeek en zei: “Rustig maar, ik ben hier.” Ze raakte mij ook aan. En op dat moment werd ik mens, werd ik bemenst. Ik schrijf in mijn boek ook over een mannelijke verpleegkundige die heel vriendelijk was. Dat ontroerde mij. Ik sliep slecht, had pijn en dan komt iemand je wassen terwijl je naakt bent. Dat is speciaal hoor. Als je in zo’n ziekenhuisbed ligt dreig je te ontmenselijken, dat heb ik meegemaakt. Je wordt geobjectiveerd, dat moet ook, alles moet steriel zijn. En dan komt die menselijkheid door de blik van de ander.’

U schrijft ook over een Tibetaanse schoonmaker die een praatje met u maakte. Hoewel het gesprek over haar situatie ging deed het u goed. Kunt u dat uitleggen?

‘Tja, ik ben psychiater hè. Ik had een nuit blanche gehad (een slapeloze nacht, red.) en ik ben normaliter wereldkampioen slapen dus als ik niet slaap is dat een ramp. Ontmenselijkend en eenzaam. Ik werd er ook enigszins suïcidaal van, heel ongelukkig. Het was heel vroeg, nog donker buiten, en de eerste die binnenkwam was deze poetsvrouw. Ik vroeg haar: “Mag ik een beetje met u spreken?” Ze sprak alleen Engels. Poetsvrouwen komen uit alle hoeken van de wereld. Ze was als kind gevlucht voor de Chinese onderdrukking, eerst naar India en daarna via Duitsland naar België. Een boeiend verhaal. Ik werd opnieuw bemenst door dit contact, door de blik van de ander. Ik heb haar daarna niet meer gezien.’

Het gesprek ging niet over u. Betekent dit dat alleen al het contact met een ander mens u goed deed?

‘Het was goed dat het over haar ging. Ik heb geluisterd, dat doe ik graag. Ik heb haar niet mijn levensverhaal verteld, dat is ook niets vergeleken met dat van haar. Ik ging naar school, dat was nog bijna gratis ook, en er was geen oorlog en geen honger. Ik had geluk dat ik goed kon leren. Daardoor kon ik psychiater worden.’

Er komen veel priesters in uw familie voor. Was dat destijds ook een optie voor u?

‘Absoluut niet! Ik was, net als mijn vader, zeer geïnteresseerd in de vrouwelijke aanwezigheid van het menselijk ras, om het maar netjes uit te drukken. Ik zie mijzelf niet zonder geliefde, dat was van jongs af aan mijn beeld. Mijn moeder had twee broers die priester waren. Zij was weliswaar katholiek maar vond het zonde dat deze twee mannen geen dokter of ingenieur waren geworden. Ze waren briljant en hadden een heel ander leven kunnen leiden. Die broers hadden uiteraard geen kinderen en ook de zus van mijn vader had er geen. Haar man was jong gestorven. “Wij zijn de enige normalen”, zei mijn moeder altijd. En: “Ge doet eigenlijk hetzelfde werk als uw nonkels maar ge wordt er beter voor betaald.” 

Wat vindt u van die uitspraak? Dat zijn toch twee heel verschillende werelden?

‘Zeker! Maar je kunt terugkijkend op mijn leven zeggen dat mijn psychiater zijn onvermijdelijk te maken heeft met die nonkels. Ik apprecieerde mijn ooms zeer. De een is uitgetreden en de ander is altijd priester gebleven maar hij had in de duisternis ook wel vriendinnen. Ik word niet graag vergeleken met een pastoor want die vergelijking is vaak een beetje denigrerend bedoeld. Zo van ge moet lief zijn en vergevingsgezind. Ik ben een wetenschappelijk denkend mens die filosofisch onderbouwd dingen doet. Ik probeer niet half zacht te zijn terwijl ik vaak wel een pleidooi houd voor barmhartigheid, genegenheid en mildheid. In mijn eerste boek, Borderline Times, heb ik bij ieder hoofdstuk een citaat gebruikt van Michel Houellebecq om de wollige zachtigheid wat te counteren. Houellebecq is een erg harde schrijver, ik citeer hem om niet in de hoek gezet te worden van pastoorderigheid.’

U bent een psychiater die veel praat met patiënten. 

‘Ik ben psychotherapeut in hart en nieren, dat is mijn vakgebied. Ik werk met ernstig psychotisch kwetsbare mensen dus ik schrijf natuurlijk ook medicatie voor. Ik ben niet een therapeut die zwijgt en humt, ik spreek zelf ook en ik nodig uit tot spreken. Ik zeg bijvoorbeeld: “U vertelt altijd over uw moeder maar ik hoor niets over uw vader, vertel eens.”

Muziek is belangrijk voor u en geeft u troost. Raad u uw patiënten dat ook aan?

‘Jawel maar ik moet dat natuurlijk niet opdringen. In een eerste gesprek vraag ik altijd wat iemand graag doet, wat rust brengt en een beetje afleidt. Dan antwoorden ze vaak: niets. Ze zijn het vergeten door hun lange ziektegeschiedenis. Dan vraag ik: “En muziek?” En dan zeggen ze vaak “o ja muziek, ik heb vroeger muziek gespeeld.” Dan praten we daar wat over door. Sommige patiënten vinden dat gek omdat ze gewend zijn dat een psychiater vraagt naar wat er niet goed gaat. Ik vraag naar wie ze graag zien en waar ze goed in zijn. En dan komt muziek dus soms voorbij, ik vraag er vaak expliciet naar, vooral bij jonge mensen want muziekcultuur is vaak onderdeel van hun identiteit. Mede daarom is het voor mij een grote eer dat ik gesampeld ben op de platen van de Vlaamse rapper Zwangere Guy en de Nederlandse Sticks.’

Helpt de kennis die u heeft als psychiater om uzelf te reguleren en te kalmeren?

‘Daar zou ik niet in overdrijven, ik denk het niet eigenlijk. Wat me erg geholpen heeft is dat ik door mijn ouders graag gezien ben. Mijn broer en ik zijn streng maar liefdevol opgevoed. Ik ben veilig gehecht en natuurlijk weet ik als psychiater dat dit heel belangrijk is. Mijn vrouw en ik zijn al heel lang samen, we zijn heel hecht. Doordat ik een fijne jeugd heb gehad kan ik dat weer doorgeven aan mijn kinderen. Dat allemaal beseffend helpt mij en maakt mij dankbaar.’

Wat zou u willen doorgeven als mens?

‘Liefdevolheid, mildheid en kindness. Ik heb dat gekregen door mijn ouders, de nonkels, mijn tante maar ook door contact met de enige oma die ik gekend heb maar die geen bloedverwant was. Zij was de tweede vrouw van mijn grootvader. Dat was een fantastische bonmama. Zij heeft een aantal jaar in Parijs doorgebracht, het is vast geen toeval dat Parijs voor mij een belangrijke stad is. De mensen die mij genegen zijn, zijn nog steeds met mij, misschien zelfs meer dan toen zij nog leefden.’

Praat u met uw kinderen over dat u er straks niet meer bent?

‘Af en toe spreek ik er met mijn vrouw over. Met de kinderen niet zo vaak. Niet zo expliciet want het is nog niet zo ver. Als de dood meer reëel nabijkomt ga ik dat wel doen. Mijn dochter vernam op televisie dat mijn vijfjaarsoverleving veertig procent is. Dat wist ze niet, blijkbaar had ik dat niet zo expliciet gezegd. Maar goed, we spreken nu over de dood maar het is nog lang niet zo ver. Ik ga consultaties thuis doen tot mijn 94e, ik vind dat een mooie leeftijd om te stoppen.’


Foto: © Kristof Ghyselinck