In de rubriek 'Die ene palliatieve patiënt' vertelt een zorgverlener over een patiënt die indruk heeft gemaakt of een nieuw inzicht heeft gegeven. Deze aflevering met Erwin Schenzel. Erwin werkt sinds 1983 in de zorg en is gespecialiseerd in de ouder wordende mens.
‘In 2001 ontmoette ik Gea met haar hond. Ze was dakloos en leefde al twintig jaar op straat. Ze had baarmoederhalskanker en wist dat haar einde nabij was. Ze zocht een plek om dood te gaan. Gea was tegen de zeventig jaar oud en wilde niet op straat sterven, zo vertelde de medewerker van het Leger des Heils die haar binnenbracht. Een hond in ons verpleeghuis was onmogelijk, maar ik wist dat het verzorgingstehuis naast ons lege kamers had. Gea kreeg daar op de begane grond een kamer met een achterdeur naar buiten zodat ze overdag de straat op kon. We ritselden wat meubeltjes zodat haar kamer een beetje ingericht was.
Gea was een zonderlinge vrouw van weinig woorden. Ze had een persoonlijkheidsstoornis. We zouden dat nu borderline noemen. De straat was haar biotoop. Daar had ze kennissen. Daar scharrelde ze eten bij elkaar. Ook voor haar hond, die ze ooit vastgetouwd aan een boom in een park vond. Onbegrijpelijk vond ze dat. Haar hond was alles voor haar. Gea was lastig voor het zorgpersoneel want regels kende ze niet. Ze ging volstrekt haar eigen gang. Ik zag haar elke week. De Leger des Heils collega ook. We spraken over koetjes en kalfjes maar konden haar toch enigszins in de gaten houden hoewel ze veel hulp afwimpelde. We kregen wel haar vertrouwen. Ik zag haar steeds verder achteruitgaan. Heel goed leerde ik haar niet kennen, maar ze vertelde wel eens dat ze lang geleden misbruikt was.
Op een dag voelde ik dat ik haar deur niet op slot was. Meestal klopte ik eerst aan waarop zij dan steevast zei: Donder op. Als ze mij dan zag zei ze: o ben jij het. Ik stapte haar kamer binnen en zag haar in foetushouding op de grond liggen met haar hond tegen zich aan. Ze wilde niet in bed. Ik ging naast haar zitten en pakte haar hand. Ik ga dood zei ze. Ik heb daar drie uur met haar gezeten. De collega van het Leger des Heils kwam langs en is ook gebleven. We wisten dat ze een zoon had als gevolg van haar misbruik. Gea had hem al twintig jaar niet gezien. Hij wilde zijn moeder alleen zien als zij daar prijs op stelde. We hebben dat die middag aan Gea gevraagd, maar ze wilde dat niet. Ik vond dat erg jammer. Ze had haar hoofd op mijn schoot gelegd. Haar hond deed hetzelfde. Zo is ze overleden met drie wezens om haar heen die belangrijk voor haar waren. We hebben geld ingezameld voor haar uitvaart en haar kist gedragen. Haar hond kreeg een goed baasje. Gea vergeet ik nooit meer.’