De gordijnen in zijn kamer zijn half gesloten; het licht van buiten dringt hooguit schuchter naar binnen. Hij ligt in bed, broos en afwezig, zijn ademhaling onregelmatig, alsof zelfs dat een inspanning is geworden.
De stilte wordt alleen doorbroken door het zachte gezoem van de infuuspomp. Zijn vrouw zit aan zijn zijde, haar handen rusten in elkaar, haar blik gefixeerd op hem. “Bijzonder hoe mensen tegelijk liefde en wanhoop in een blik kunnen hebben”, fluistert de verpleegkundige later.
De vrouw klampt zich vast aan hoop; ik weet zeker dat dat tegen beter weten in is. In de afgelopen maanden heeft ze zich vastgebeten in elk stukje informatie, elk artikel over nieuwe behandelingen, elke mogelijkheid die ook maar een beetje uitzicht bood. En nu, terwijl haar man steeds verder wegglijdt, klampt ze zich vast aan iets eenvoudigs: eten.
Gevolg in plaats van oorzaak
“Als we hem sondevoeding geven”, zegt ze, haar stem breekt halverwege de zin, “dan wordt hij weer sterker, toch?”
Haar ogen zoeken de mijne, alsof ik haar wil kan bevestigen. Ze wil een ja, een sprankje hoop. Maar wat ze niet beseft, is dat het niet meer eten niet de oorzaak van zijn dood is, maar het gevolg.
Ik neem plaats naast haar. Dit gesprek vraagt zachtheid, geen haast.
“Ik begrijp dat het zo voelt”, begin ik.
“Dat als hij weer wat voeding krijgt, hij sterker wordt, en dat dat misschien helpt. Maar wat er nu gebeurt in zijn lichaam… dat is niet door gebrek aan eten. Het is omdat zijn lichaam zich voorbereidt op afscheid. Hij hoeft geen kracht meer te verzamelen. Zijn lichaam laat het leven langzaam los.”
Ze kijkt me aan, haar ogen vullen zich met tranen.
“Maar… hij móét toch íets eten?”, fluistert ze.
Ik neem een moment. Hoe leg je uit dat loslaten ook liefde kan zijn? Dat eten, dat ooit de bron van leven was, nu niets meer kan doen? Dat het zijn lichaam is dat kiest, niet wij?
“Als iemand sterft”, zeg ik uiteindelijk, “gaat het lichaam langzaam over op wat echt belangrijk is. Ademhalen. Rust. Geen energie meer verspillen aan dingen die niet meer nodig zijn, zoals eten. Het is niet zo dat hij sterft omdat hij niet eet. Hij eet niet meer omdat zijn lichaam sterft.”
Geen honger meer
Ze slikt; de tranen stromen nu over haar wangen. “Maar ik wil niet dat hij honger heeft”, zegt ze, bijna smekend.
“En dat begrijp ik”, zeg ik zacht.
“Maar weet u, in deze fase voelt hij geen honger meer. Zijn lichaam vraagt er niet meer om. Wat we nu kunnen doen, is hem comfort geven. Hem laten voelen dat hij niet alleen is. Dat hij geliefd is. Dat is waar hij nu van alles het meeste aan heeft.”
Ze knikt langzaam, alsof ze probeert de woorden te laten landen in een lichaam dat schreeuwt om een andere waarheid. We zitten een tijdje in stilte. Ik hoor alleen nog maar het tikken van de klok en zijn zachte ademhaling.
“Het is zo moeilijk”, fluistert ze na een tijdje. Dan is ze weer stil.
“Ja, dat begrijp ik”, zeg ik.
“Want wat u nu doet, is misschien wel het zwaarste wat er is: hem laten gaan, terwijl alles in u schreeuwt om hem vast te houden. Maar dat vasthouden stopt niet – het verandert. Het wordt een plek in uw hart, waar hij altijd zal blijven. En juist dat is een vorm van liefde die sterker is dan alles.”
Ze knijpt zachtjes in zijn hand. “Ik wil alleen maar dat hij weet hoeveel ik van hem houd”, zegt ze.
Ik glimlach; ze raakt me. Ik doe geen enkele moeite dat niet te tonen.
“Dat weet hij. Daar twijfel ik geen moment aan.”
Terwijl ik de kamer verlaat, laat ik haar achter met wat ik hoop dat ze nu zelf ook kan zien: geen bord vol eten, maar een kamer vol liefde. Soms is dat alles.
Je kunt de infographic Eten en Drinken hier als pdf-document en hier als jpg-figuur downloaden.