Ik vertel mijn patiënten altijd dat stikken door een longziekte eigenlijk zo goed als niet hoeft voor te komen. Goede palliatieve zorg stelt ons in staat tijdig medicatie te geven waardoor benauwdheid krachtig geremd wordt. Een hoogst zelden voorkomende uitzondering is bij een acute (long)bloeding. Maar ook in die rauwe werkelijkheid kan medemenselijk handelen indrukwekkende vormen aannemen; dat bewees mijn jonge collega, die mij wees op een belangrijke les: ‘Laat een patiënt nooit in de steek.’
Het is 2005 en ik zit in mijn tweede jaar als arts in opleiding in een groot regionaal ziekenhuis. Het is net over achten als ik tijdens de ochtendoverdracht gebeld wordt over een patiënt op kamer 4, die een dag eerder is opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde met voedselpassageklachten. Op de borstfoto was een indrukwekkend aneurysma (verwijding) van de aorta zichtbaar. Diezelfde dag hebben we het medisch beleid voor deze patiënt opgesteld: we zouden een gastroscopie verrichten om te kijken waarom het eten maar niet wilde zakken. De verpleegkundige aan de andere kant van de lijn is duidelijk in paniek en vertelt dat de patiënt bloed opgeeft. ‘Heel veel bloed.’ Inmiddels ben ik al opgestaan, en ik wenk mijn jonge collega. We lopen half struikelend weg uit de overdracht en zetten het op een rennen door de gangen, de trap op, de afdeling over, de kamer in.
In een oogwenk zien we de heftigheid van de situatie: het bloed loopt in golven uit haar mond. En dat doet de situatie eigenlijk nog te kort, want zelfs het gordijn is rood geworden. De patiënt is angstig en grijpt met haar handen om zich heen. Ze zoekt steun bij ons.
'Mijn collega en ik kijken elkaar aan en we lezen elkaars gedachten. Hier is echt geen redden aan'
Mijn collega en ik kijken elkaar aan en we lezen elkaars gedachten. Hier is echt geen redden aan. We handelen reflexmatig. Mijn collega, die de collegebanken nog niet lang uit is, grijpt haar vast aan beide armen. Een moment twijfel ik wat ik moet doen. Een verpleegkundige sluit de gordijnen van de bedden om ons heen, vanwaaruit andere patiënten het tafereel geschokt gadeslaan.
Omdat de patiënt dreigt te stikken in het bloed, ren ik naar de medicijnenkast om ampullen Dormicum te pakken. Het middel zal haar versuffen, zodat ze niet meer merkt wat er gebeurt. Natuurlijk zitten de ampullen achter slot en grendel. Ik vervloek het broodnodige veiligheidssysteem en ren terug naar de patiënt, in de wetenschap dat alles wat ik wil doen te laat zal zijn. Veel te laat.
Acute sedatie (het snel diep in slaap brengen van een patiënt die acuut zal overlijden) klinkt in theorie mooi, maar vaak is daar helemaal geen tijd voor. Ik besef dat ik moet doen wat mijn collega doet. Zij zit gehurkt naast het bed. Het bloed zit in haar lichtblonde haar, op haar gezicht, rond haar lippen en overal op haar parelwitte doktersjas. Ik besef dat ze de vrouw nog nooit gesproken heeft. Haar handen omsluiten de rechterhand van de vrouw liefdevol.
Ik hurk aan de andere kant van het bed. Ik grijp de andere hand en we kijken naar haar ogen, die langzaam wegzakken naar het niets. Het bloeden stopt, terwijl wij haar handen vasthouden. We kijken elkaar kort aan en zijn stil. Mijn collega fluistert het in haar oor: ‘Slaap zacht.’ En daar sterft ze. Gek genoeg gebeurt alles in een razendsnelle, onrealistische, maar magische intimiteit. De wereld om ons wordt wazig, lijkt even helemaal tot stilstand te komen. Het is beslist niet goed na te voelen en al helemaal niet na te vertellen. Na al dat geluid en al die paniek van de minuten ervoor, blijft het nu minutenlang oorverdovend stil.
Een toegesneld reanimatieteam wordt door de hoofdverpleegkundige in de verte resoluut tegengehouden. ‘Het is al gebeurd,’ hoor ik haar zeggen. ‘Het is al klaar.’
We zullen haar man vertellen dat we erbij waren en dat we haar handen hebben vastgepakt, dat ze niet alleen is geweest. In de familiekamer zal hij nu juist ónze handen vastpakken en hij zal ze gedurende minuten niet meer loslaten. Terecht stuurt onze opleider ons naar huis, gezien de uitzonderlijke gebeurtenissen. We duiken een koffiehuis in, waar we nog ruim een uur napraten.
Door: Sander de Hosson