Het is dinsdagmiddag. Zo’n dag waarop de lente voorzichtig binnenvalt, aarzelend maar voelbaar. Maar het is er: het zonlicht valt tussen de lamellen door op de kamer waar ik naar binnen stap. Ik kom de oudere vrouw gedag zeggen. Morgen verhuist ze naar het hospice.
Daar zit ze. Slank, helder van geest, met een rustige blik en een scherp gevoel voor humor. Een warme plaid ligt over haar benen. Op het kastje naast haar staan een half bord tomatensoep en een mok thee. De kamer ademt iets huiselijks, ondanks het ziekenhuisdecor: boven haar hoofd bungelt een slinger van fotootjes aan een touwtje – haar kinderen, kleinkinderen, een hond met een feestmuts op de muur.
Ze glimlacht als ik binnenkom. “Ik heb net besloten dat ik gelukkig ben,” zegt ze luchtig.
We praten. Ook even over haar ziekte en haar gang naar het hospice morgen. “Ik weet dat ik doodga,” zegt ze, met een toon alsof ze het weerbericht doorgeeft. “Maar vandaag is het een goede dag.” Al snel praten we over haar leven. Over haar man, die tien jaar geleden overleed. Over haar werk als lerares op de basisschool – “de leukste baan die er is, want kinderen houden je scherp.” Over haar liefde voor tuinieren, en hoe ze altijd zei: “Een mens is gelukkiger met vieze handen dan met schone zorgen.”
Ze noemt zichzelf een dankbaar mens. Alles is al gezegd, vertelt ze. Ze heeft geluisterd naar haar kinderen, en zelf ook uitgesproken wat er nog lag. “Dat geeft rust,” zegt ze. “Meer dan pillen kunnen doen.”
Ze weet dat ze doodgaat. Dat is niet nieuw voor haar – ze heeft zich al een tijd voorbereid. Maar ze leeft nog, hier, nu, op deze middag. Ze vertelt dat ze straks samen met haar dochter een oude aflevering van Heel Holland Bakt gaat kijken. Ze weet wie er wint, maar dat maakt niet uit. “Sommige dingen zijn gewoon fijn, ook als je ze al kent.”
We hebben het over haar klachten. Over wat we nog kunnen doen om die te verlichten. Ze wil geen ingewikkelde ingrepen meer. Geen overbodige prikken. Wel weinig klachten. Vooral nabijheid. Ze zegt: “De dood is niet wat me bang maakt. Het is het afscheid nemen. Maar ook dat hoort erbij. En ik merk: het lukt me.”
Als ik opsta om te gaan, legt ze haar hand even op de mijne. “Dank dat u er even was,” zegt ze. Dan knikt ze naar de verpleegkundige die glimlachten in de hoek staat: “Ik ben in goede handen.” Op de gang blijf ik even staan. Ik merk dat deze momenten me raken. Ze herinneren me aan waar dit echt over gaat.
Palliatieve zorg is geen gevecht tegen de dood, maar een keuze vóór het leven – tot het einde. Het is zorg die zich niet blindstaart op wat niet meer kan, maar juist kijkt naar wat er nog wél is, wat nog wel kan: een gesprek, een herinnering, wat minder pijn, Heel Holland Bakt, een stukje appeltaart.
In de palliatieve zorg ontstaat ruimte. Voor rust. Voor waardigheid. Voor liefde. Het is geen tragisch sluitstuk van het medische traject, maar een wezenlijk onderdeel van zorg. Misschien wel het meest menselijke.
Het leert ons allemaal – artsen, verpleegkundigen, patiënten, naasten – wat het betekent om écht aanwezig te zijn. Niet alleen met kennis, maar vooral ook met aandacht. Met ons hart.
Dat is waar het leven, uiteindelijk, om draait.