Vuurvliegje

Auteur: Guusje Hartman, palliatieve zorg verpleegkundige in een huisartsenpraktijk
25.11.2025
Vuurvliegje
Auteur: Guusje Hartman, palliatieve zorg verpleegkundige in een huisartsenpraktijk
25.11.2025

Boos staat hij voor mij. ‘Bemoei je met je eigen zaken, vuil kankerwijf, of ik steek een mes tussen je ribben.’ Zijn ogen dwalen af naar het kleine mes dat voor hem ligt. Ik zit aan de andere kant van de tafel en kan geen kant op. Ik recht mijn schouders. Stil blijf ik zitten, ik weet niet wat ik anders kan doen. Danny ziet bleek, zijn ogen zijn groot, hij transpireert en zijn hele lichaam staat gespannen. Het is een junkie.

Op de donderdag daarvoor bel ik aan bij een vervallen huis. Met nieuwgierigheid stap ik over het hekje van de tuin. De voordeur heeft geen ramen maar een houten plaat. Ik ga kennismaken met Janny. In haar dossier staat dat ze in detentie zat, toen er kanker werd gediagnosticeerd. Ze weigert alle levensverlengende behandelingen en wordt naar huis gestuurd, fysiek zo slecht dat ze naar verwachting binnen enkele weken zal overlijden.

De deur wordt geopend door een tenger vrouwtje dat er afgeleefd en benauwd uit ziet. Haar haren klitten op haar hoofd. ‘Wie ben jij en wat moet je?’ ‘Hallo, ik ben Guusje, ik ben van de huisartsenpraktijk. Ik hoor dat u kanker heeft en dat het niet goed met u gaat. Mag ik binnenkomen?’ Overvallen door de vraag opent ze de deur en schuifelt ze weg. Ik volg haar door de donkere huiskamer, waar kapotgeslagen spullen op de grond liggen. Ik schrik als er een bleke magere jongeman, tevoorschijn komt. Ik stel mijzelf voor. Danny stelt zich voor als de zoon die tijdelijk bij zijn moeder woont. Direct vult Janny aan: ‘Zo kan het niet langer, hoor, hij is drugsverslaafd en slaat alles kapot, ik kan niet slapen, ik ben op.’ Danny knikt schuldbewust. Er volgt een schrijnend maar open gesprek. ‘Kan jij iets voor ons doen?’ Ik beloof ze te helpen omdat ik oprecht denk iets te kunnen betekenen. Janny vraagt: ‘Kom je na het weekend terug?’ Nog niet eerder voelde ik zo'n wanhoop en verdriet in een situatie.

Die maandag ziet Janny er slechter uit dan een paar dagen geleden. ‘Hij wilde me vermoorden met een mes.’ Ik kijk rond en zie messen, groot en klein. Langzaam begin ik ze te verzamelen, ik zeg: ‘Ik denk dat je hier niet veilig bent, ik kan je ergens heen brengen waar je veilig bent. Je bent ziek.’ Ze schudt haar hoofd: ‘Ik ga hier niet weg, dan vermoordt hij mij maar!’ Ik begrijp het niet, praat met haar over opvang en het inschakelen van veilig thuis of de politie. Ze lacht mij uit terwijl ze honend zegt: ‘De wouten komen toch niet.’ Ik ga bij haar zitten aan de tafel. Dan stapt Danny binnen en ik voel een rilling over mijn rug. Ik ben niet bang maar ik voel mij niet fijn. Danny is één blok spanning. Vriendelijk zeg ik gedag tegen hem, waarbij hij mij terug begroet. Janny zegt: ‘Ze wil de wouten bellen omdat zij vindt dat ik niet veilig ben door jou!’ Het is niet de manier, maar ik vraag: ‘Danny, begrijp je waarom ik dat vind?’ Hij knikt ja. Dan is er een verandering in zijn ogen. Boos roept hij: ‘Bemoei je met je eigen zaken kankerwijf, of ik steek een mes tussen je ribben.’ De spanning is om te snijden maar ik verbreek hem niet. Dan loopt hij naar de bijkeuken, waar ik hem op en neer zie lopen, als een tijger die zijn prooi in de gaten houdt.

Voorzichtig sta ik op. Ik keer mijn rug niet naar hem toe. ‘Janny, ik moet gaan, ik voel mij niet veilig.’ Ze knikt ja en zegt: ‘Dat ben je ook niet, boven heeft hij een hakbijl’, waarna ze een sigaret aansteekt. Ik loop rustig naar de voordeur. Buiten neem ik een sprintje, ik spring over het hekje en ren naar mijn auto. Ik scheur weg. Pas een paar straten verder durf ik te stoppen. Ik tril over mijn hele lichaam. Ik bel de huisarts en vertel hem het verhaal. Ik bel de politie en wordt boos als ze voorstellen dat ik terugga en vraag of mevrouw aangifte wil doen. Uiteindelijk gaan ze akkoord om een wagen langs te sturen. De politie heeft Danny uit huis gezet maar mevrouw is verantwoordelijk dat hij wegblijft. Ik doe een melding bij veilig thuis maar het gevoel dat ik heb, blijft aan mij knagen. Hoe kan ik Janny helpen? Ik weet dat zij haar zoon niet buiten houdt. Dat kan ze fysiek en mentaal niet aan.

In de weken die volgen, blijf ik op afstand betrokken. Ik mag niet alleen langsgaan zolang Danny vrij rondloopt. Reclassering, politie, veilig thuis en nog wat opgetrommelde familie proberen Janny te helpen. Ik ga met de reclassering of de wijkagent langs. Het lukt om Danny vrijwillig op te laten nemen in een afkickkliniek. Het is voor 4 weken waarna hij vanwege geweldpleging wordt weggestuurd. Het is lang genoeg om te zorgen dat Janny onderzoek laat doen en zich laat behandelen. Ze wil nog niet dood. Ze wordt opgenomen om aan te sterken en laat de bestralingen toe. Dan gaat ze tegen al het advies in naar huis, waarna er incidenten plaats vinden. Achter de schermen heb ik contact met instanties, blijf ik betrokken maar mijn ideeën raken op. Ik kan geen zorgverleners in die thuissituatie plaatsen en Janny weigert ergens heen te gaan. Ze valt tussen wal en schip. Sterkt ze aan? Gaat ze dood? Is Danny aanwezig? Elke keer als ik denk dat het niet erger kan, komt er iets bij. Ik pleeg telefoontjes, doe nieuwe meldingen maar het lukt mij niet Janny in veiligheid te brengen.

Als ik opnieuw bij haar langskom, wanneer Danny voor een korte periode vastzit en ik haar bijpraat over de hulp die ik heb ingeschakeld zegt ze: ‘Ja, maar die kunnen mij niet helpen. Er is niemand die iets voor mij doet.’ Heb ik nog niet bewezen dat ik te vertrouwen ben? Dat ik niet wegloop? Ik zeg het haar. Tegelijkertijd besef ik dat ik iets verwacht wat Janny mij niet kan geven, ze vertrouwt niemand. Ze kijkt mij aan: ‘Ja jij hebt je een hoop ellende op de hals gehaald, hè?’ Ik knik: ‘Ja, jouw ellende.’ Ik lach naar haar. Lachend zegt ze: ‘Ja, door jou leef ik nog langer in deze hel, bedankt hè!" Ik zucht diep. Het huis is opgeknapt, Ze ziet er beter uit, is niet meer benauwd, is behandeld, heeft hulpmiddelen, een sociaal vangnet. De controles in het ziekenhuis zijn goed, de bijvoeding en de medicatie doen hun werk. Misschien is dit waar ik tevreden mee moet zijn? Als ik opsta om weg te gaan, zegt ze: ‘Je komt wel terug, hè? Ik zeg: ‘Ja, hoor, moeilijke vrouw, maar ik hoop dat er professionals zijn, die jou nog beter kunnen helpen.’ Met een honende lach, zwaait ze mij uit.


Carend presenteert unieke theatercolleges met longarts Sander de Hosson en het ontroerende Theater van de Laatste Dagen. Laat je inspireren door verhalen vol inzichten, emoties en herkenning, en ontdek hoe we samen de zorg in de laatste levensfase waardig en menselijk kunnen maken. Klik hier