“Mag ik mee of is dat niet gepast?”
Ik hoor de spanning in de stem van de coassistent, die net een paar weken in het ziekenhuis werkt. Ik pareer zijn beleefdheid in de vraag: “Je moet mee. ”
Hoe oud is hij? Begin twintig? Direct vanuit de studiebanken is hij vol goede moed begonnen aan de stages in het ziekenhuis, gewapend met een batterij vol basiskennis over ziektes. In de praktijk blijkt het toch allemaal anders te zijn; de ziektegeschiedenissen verlopen helemaal niet zoals ze beschreven staan in de leerboeken. Patiënten blijken ook dood te gaan. Dat stond misschien wel in de boeken, maar niets had hij geleerd over hoe dat dan precies gaat. Palliatieve zorg en de zorg voor stervenden spelen nauwelijks een rol van betekenis in de opleidingen, misschien op dat ene college over palliatieve sedatie en euthanasie na.
Dus neem ik de jonge dokters juist mee. Ik wil dat ze zien en ervaren hoe het gaat. Ze gaan mee naar de kamertjes achterin de gang waar soms gestorven wordt. Ik wil dat ze leren wat je als zorgverlener kan betekenen voor een patiënt en zijn familie in die laatste fase. Hoe we medicijnen kunnen geven om benauwdheid of pijn te bestrijden. Hoe we alleen al kunnen helpen met aanwezig zijn, zodat we kunnen vertellen wat er gebeuren gaat. Hoe we mensen kunnen geruststellen als ze bang of onzeker zijn. De waarde van palliatieve begeleiding door zorgverleners is niet te onderschatten. Het is pijnlijk dat hiervoor in de opleidingen nauwelijks een plaats is weggelegd.
We bezoeken een vrouw van middelbare leeftijd die ik al 7 jaar begeleid in verband met COPD, maar daar kwam ineens longkanker bij, als een dief in de nacht. Vorige week hadden we haar opgenomen vanwege hoesten en benauwdheid. De oorzaak was uit een scan gebleken; de kanker had zich niet alleen in de longen genesteld, maar ook in lever en in de buik. Meteen was al duidelijk dat het toedienen van medicijnen om de kwaadaardigheid te remmen niet meer mogelijk was, haar conditie was daar veel te slecht voor. In de dagen erna ging de situatie alleen maar verder achteruit zodat we met palliatieve sedatie moesten starten. Door het verlagen van haar bewustzijn was ze nu rustig geworden.
Naast de coassistent zit ik aan het hoofdeinde van het bed van de stervende vrouw en samen met haar man kijken we naar haar. Als ik later afscheid van haar neem, leg ik mijn hand even op haar bovenarm en kort streel ik haar. Ze reageert er nauwelijks meer op. Ook haar man pak ik even vast als ik hem uitgebreider spreek, we halen herinneringen op over de afgelopen jaren. Hij is heel erg verdrietig, maar als we weggaan hoor ik woorden van dankbaarheid. “Ik ben zo erg blij dat ze niet meer lijdt,” zegt hij zacht.
“Doet dit je iets?” vraagt de coassistent als we op de gang lopen.
“Ja, natuurlijk” zeg ik eerlijk. “Ik vind het mooi om de liefde te zien.”
“Ik ga dit echt nooit kunnen,” zegt hij dan.
Hij is zichtbaar ontdaan van het bezoek.
“Jawel, zeg ik dan. “Je gaat dit zeker leren. Hoewel er tot nu toe weinig aandacht voor dit specifieke onderwerp was, gaat dat veranderen. Dat moet je grotendeels zelf doen. Maar je gaat het kunnen. Het is zo’n belangrijk onderdeel van je vak als dokter.” We praten over de onzekerheden en ik herken veel van wat hij vertelt. Als beginnende coassistent heb ik hier ook mee leren omgaan, overigens zonder veel begeleiding.
Op de gang passeren we de ‘co-kamer’. Ons ziekenhuis heeft voor onze coassistenten een speciale huiskamer gemaakt. Een ruimte met diepe banken, waar de jonge dokters met elkaar stoom kunnen afblazen in de pauzes of zomaar tussendoor. Niemand van de medische of verpleegkundige staf mag de kamer betreden, behalve de schoonmaakster ’s avonds laat. Met goede redenen.
Voor de deur zeg ik: “Ook over palliatieve zorg en de zorg voor stervenden zal je veel leren. Aanvankelijk zullen intuïtie en compassie je leiden, later ondersteund door kennis, ervaring en routine. Stervenskunde is een resultante van die vijf factoren.
Dan duw ik hem de kamer binnen. “Maar één factor vergat ik in mijn rijtje en misschien is dat wel de allerbelangrijkste: de steun van je collega’s."
-------------
Noot: in opdracht van Agora is op de Erasmus Universiteit te Rotterdam de vraag: "Wat hebben artsen in opleiding nodig om makkelijker over de dood te kunnen praten" onderzocht.
Agora kreeg net als voorgaande jaren bevestigd dat er een flink aantal barrières bestaat bij aankomend artsen om te praten over het levenseinde. Daarom blijft Agora uitdragen richting de medische faculteit van het Erasmus MC en andere opleidingen, dat studenten gericht moeten kunnen oefenen met het praten over moeilijke onderwerpen, waaronder sterven en dood. Daar zijn wij het roerend mee eens.