‘Goedemiddag, mevrouw, mag ik binnenkomen.’ Daar sta ik dan: een grote man met een flinke witte baard. Zij is klein van stuk en kijkt me onderzoekend aan. Bij de intake heeft ze niet specifiek gevraagd om een man of een vrouw. Ik ben gevraagd om als vrijwilliger in de thuisinzet haar te bezoeken in de laatste maanden van haar leven.
Ze woont heel klein. Ik stap de hal in waar ik net voldoende ruimte heb om mijn jas uit te trekken. De woonkamer is wat donker en ook niet groot. ‘Waar wil je dat ik ga zitten?’ Ik besluit op basis van mijn gevoel om bij alles wat ik doe haar toestemming te vragen. Ze wijst me een stoel, dichtbij de deur. Mocht ze zich niet op haar gemak voelen, dan wandel ik gewoon rustig weer naar buiten. We praten wat en ik vraag haar of ze het goed vindt dat ze een man hebben gestuurd. Dat is prima, geeft ze aan. Maar over haar grenzen is ze duidelijk: ik moet niet te dichtbij komen, ze wil me geen hand geven en heeft liever geen fysiek contact.
Haar volwassen zoon komt tijdens het gesprek meerdere malen binnenlopen. Hij heeft psychische problemen en is op veel vlakken nog afhankelijk van zijn moeder.
‘Wanneer ben je voor het laatst buiten geweest?’ vraag ik. Dat weet ze niet meer, maar ze wil graag naar buiten. Alleen zit ze nog in een ochtendjas. Binnen een paar minuten staat ze weer voor me, aangekleed en klaar om te gaan. Met haar in de rolstoel maken we een rondje en eten op een terras een ijsje.
Er resten haar nog een paar maanden, de kanker die ze heeft is uitgezaaid. In de gesprekken die volgen kijkt ze terug op haar leven. Een bewogen leven. Ze voelt een afkeer voor mannen die al heel jong is ontstaan. Door omstandigheden groeide ze op bij haar grootouders. Opa ging over haar grenzen. En als ze later haar man ontmoet vindt ze ook bij hem geen veiligheid. Hij is veel weg en als hij thuis is wordt ze regelmatig mishandeld.
Ze praat over vriendinnen, maar ik zie er nooit iemand. De enige die naar haar omkijkt is de buurvrouw. Haar autonomie is belangrijk voor haar; zelf bepalen wat er gebeurt. Ook, of juist, in deze laatste fase van haar leven. In haar huis voelt ze zich veilig, daar wil ze ook sterven.
Ik mag langzaamaan iets dichterbij komen. We gaan vaak naar buiten. Dan kamt ze haar haar, doet wat make-up op. En ze rookt, de ene na de andere. Ik duw haar rolstoel. Als ik haar op de schouder tik om haar te wijzen op iets wat we onderweg zien, schrikt ze enorm. De volgende keren kondig ik het tikje aan. Als ik haar help opstaan, geef ik haar geen hand, maar biedt haar openlijk mijn arm aan. Het werkt, er is steeds meer vertrouwen.
In het contact is er ook steeds meer ruimte voor emoties. Ze geeft aan dat ze zich veilig voelt bij mij en de andere vrouwelijke vrijwilligster die haar ook bezoekt. We maken grapjes met elkaar. Soms zet ik haar in de rolstoel midden op de weg en zeg ik dat ik haar daar ga laten staan. Dan giert ze het uit van de lach. Op een middag wil ze ook naar Blokker. ‘Heb je iets nodig?’ vraag ik. Nee, zegt ze. Ze wil naar binnen om alle spullen even aan te kunnen raken. Het is weer nieuw, omdat ze zolang amper buiten is geweest.
Lichamelijk gaat ze steeds meer achteruit. Heel voorzichtig stel ik haar voor om toch een keer samen te gaan kijken in het Stadshospice. Ze kijkt nieuwsgierig rond en spreekt met vrijwilligers. Het viel haar erg mee, zegt ze, als we weer thuis zijn.
Wij blijven haar tot het eind bezoeken. Dat is een ander bezoek dan dat van professionele hulpverleners. De huisarts vraagt naar haar ziekte, de wijkverpleegkundige ook. Bij haar zoon vindt ze het lastig om steun te vinden. Hij heeft het zelf erg moeilijk, ook met het toekomstige verlies van zijn moeder.
In de laatste maanden van haar leven waren we een toevoeging. Geen vrienden, maar wel goede bekenden. We kwamen iets dichterbij. Soms zijn we er om de mantelzorgers te ondersteunen. Nu waren we er vooral door er voor mevrouw te zijn.
Praten over het naderende levenseinde hoeft niet eens altijd. Toch voelen mensen dat het met ons kan. Deze vrouw wilde er niet veel over praten. Voor haar was het vooral belangrijk dat ze veilig was. Veilig in haar eigen huis waar ze ook wilde sterven. Ze overleed in haar slaap.
De meeste mensen willen het liefst thuis blijven in de laatste fase van hun leven. Een vertrouwde omgeving met familie en vrienden dichtbij. Soms is er dan wel professionele zorg nodig. En in veel gevallen komt die zorg voor een groot deel ook op de schouders van mantelzorgers terecht. Wanneer de palliatieve fase langer duurt dan vooraf werd gedacht wordt de druk op de omgeving ook groter. Er wordt veel gevraagd van mantelzorgers, soms gedurende weken of zelfs maanden. Het Stadshospice in Utrecht heeft een team van speciaal opgeleide vrijwilligers die ook bij mensen thuis langsgaan om ondersteuning te bieden. Meer informatie? Klik hier