Het meisje uit de straat met haar snotneus en kapotte knieën, struinend door het gras, genietend van alles wat er te beleven viel en spontaan op haar pad kwam. Dat was ze voor mij als kind. Ik was een paar jaar ouder en zag haar regelmatig langs dartelen. Meer deelden we niet.
Totdat we elkaar als twintigers tegenkwamen in hetzelfde korfbalteam. Ze was opgebloeid tot een mooie jonge vrouw met prachtig lang blond haar en had nog altijd haar jongensachtige bravoure en lichtvoetige manier van leven. Zo speelde ze ook het spel. Ik bewonderde haar vanuit de verte. Met mijn serieuzere inslag hadden we slechts oppervlakkig contact.
Totdat ze in een wedstrijd, zo onbesuisd als ze kon zijn, met haar hoofd een klap maakte tegen de korfbalpaal en bewusteloos neerviel. De coach moest met haar naar het ziekenhuis, de rest van het team bleef verschrikt achter op het veld. Een opname bleek noodzakelijk, in het ziekenhuis waar ik destijds werkte. Ik besloot om de volgende dag even langs te gaan. Ik klopte op haar kamerdeur en liep voorzichtig naar binnen. Ik ontmoette een mengeling van geruststelling, angst en verwarring in haar ogen. ‘Waarom ben ik hier, wat is er eigenlijk precies gebeurd?’ vroeg ze. De klap had haar herinnering van de avond ervoor in flarden gescheurd. Ze huilde en het enige dat ik deed was haar even vastpakken, zodat ze haar tranen de vrije loop kon laten. Ik schoof een stoel naast haar en vertelde van de wedstrijd, hoe ze fanatiek de bal verdedigde en met het achteruitrennen haar hoofd hard tegen de korfbalpaal stootte. Met een hersenschudding tot gevolg. Ik zag haar bekende pretogen terugkeren. Die zeiden: ‘Ja, dat is ook echt iets voor mij.’ Gerustgesteld zakte ze terug in haar kussen.
De twintig jaar die volgden zag ik haar niet, onze levens gingen ieder een andere kant op, zoals dat gaat. Totdat haar partner contact met mij opnam...
Enkele dagen na zijn telefoontje klop ik opnieuw op haar kamerdeur in het ziekenhuis, weliswaar op een andere afdeling. En opnieuw ontmoet ik haar ogen, dit keer vol van een mengeling van herkenning, angst en verdriet. Ze huilt en het enige dat ik doe is haar vastpakken, inniger dan de vorige keer. ‘Daar ben je weer, steeds als ik in het ziekenhuis lig, ben jij er ineens.’ Een traan ontsnapt vanuit mijn ooghoek. Het voelt voor ons beiden als een déjà vu. Maar dit keer met een trieste aanleiding.
‘Waar is je prachtige haar gebleven?’ vraag ik. Met haar bekende pretogen, die glazig stralen door haar tranen heen, antwoordt ze ‘die hangen in de kast achter je’, doelend op haar blonde pruik. Chemotherapie heeft haar prachtige haardos weggenomen en daarmee ook een deel van haar lichtvoetigheid. Maar zeker niet alles: hier ligt geen gebroken vrouw in bed, maar een vrouw die zich niet door de eerste klap uit het veld laat slaan. Een vrouw die inmiddels moeder is van twee kinderen en niet wegloopt voor de wetenschap dat haar kinderen niet zo onbevangen kunnen opgroeien als zij. Ze weet dat ze een deel daarvan niet meer zal meemaken. Ze wil weten wat zij en haar partner kunnen doen om te zorgen dat hun kinderen straks toch weer kunnen genieten van het leven. Ondanks dat zij er niet meer bij zal zijn. Ze wil dat haar kinderen ooit weer durven dartelen en dansen, zo licht zoals zij dat altijd heeft gedaan.
Ik schuif weer een stoel naast haar, zoals ik dat twintig jaar eerder ook deed. En ik realiseer me dat ik hier nu mag zitten dankzij haar gedartel en onbesuisdheid van twintig jaar eerder, en dankzij de klap tegen de korfbalpaal. Onze ontmoeting in het ziekenhuis toen schiep een band die nu ineens weer zichtbaar wordt. En die maakt dat ik nu heel dichtbij mag komen, in het laatste stukje van haar veel te korte leven. Bizar en bijzonder tegelijk, hoe het leven heel verschillende mensen op cruciale momenten bij elkaar kan brengen. En kostbaar, dat vooral!
(Ik heb toestemming van haar familie om deze column te plaatsen. Ik doe dat op hun verzoek anoniem. Degenen die haar gekend hebben, zullen haar zeker ook zonder naam herkennen).
Foto: Tobi