‘Hij is, hoe zal ik het zeggen... apart!’
Met die ene zin van de uitvaartondernemer in mijn hoofd, ga ik op pad. Op weg naar een flat waarbij de galerijen geïsoleerd zijn door middel van glas.
‘Gaat u zitten,’ zegt de man. Hij loopt meteen door naar de keuken. Ik schat hem een jaar of 25. Intussen neem ik de inrichting in me op. Er lijkt een bom ontploft. Op de afgetrapte bank slingeren kussens, slaapt een stokoude kat en liggen bierblikjes. Ook de rest van de kamer is een onbeschrijfelijke chaos.
‘Staat u nog?’ vraagt hij.
‘Ik wil wel zitten, maar ik weet niet zo goed waar,’ zeg ik.
Hij moet onbedaarlijk lachen en het ijs is gebroken.
‘Ja, mijn moeder is dus overleden,’ begint hij het gesprek. ‘Dikke pech, kanker. Vindt u het erg als ik een sigaret opsteek?’
‘Doe alsof je thuis bent.’
Hij lacht: ‘Hé gast, met jou kan ik het wel vinden.’
Ik vraag hem wat zijn moeder voor hem betekend heeft. Hij aarzelt om zijn levensverhaal te vertellen, maar doet het, na een lange stilte, uiteindelijk toch.
Soms werkt een bewuste stilte goed. Zo’n stilte geeft de ander de mogelijkheid om bij zijn gevoel te komen. Of om te bedenken wat hij er wel of niet over wil zeggen. Luisteren is niet alleen maar de ander laten praten, maar – vooral met lichaamstaal – laten zien dat je er actief bij bent. Dat je werkelijk geïnteresseerd bent en zonder oordeel, zonder je eigen concepten, aanwezig kunt zijn. Dat geldt ook voor het laten vallen van stiltes, die je wel meteen moet invullen als die ongemakkelijk worden. Je werkt als nazorgmedewerker in dienst van die ander. Met nadruk op zorg!
‘Mijn moeder? Zij zorgde dat ik nog een beetje op het rechte pad bleef. Niet altijd gelukt. Ik heb niet altijd thuisgezeten, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘Maar je bent weer vrij, gelukkig.’
‘Vrij? Het gekke is... nu mijn moeder dood is, voel ik me minder vrij dan toen ze me voor een tijdje hadden opgesloten.’
Hij stokt. Slikt duidelijk iets weg.
‘Kwam je moeder ook vaak bij jou thuis?’
‘Nooit. Ik wilde niet dat ze deze kolerezooi zou zien. Dat kon ik haar niet aandoen. Ze gaf me wel altijd eten mee als ik bij haar was. “Eet je goed, jongen? Zorg je wel goed voor jezelf? Ik maak me zorgen. Een moeder voelt dat.”’
Wat kan ik voor hem doen? Deze man heeft vast al een leger van zorgverleners versleten. Als ik daar naar vraag, bevestigt hij dat. ‘Zou de chaos in je hoofd minder worden als je je woning opruimt? Ik ken mensen die je willen helpen.’
‘Kijk, aan jou heb ik wat. Weet je, ik bel je volgende week.’
Ik hoor niets meer van hem. Een paar weken later kom ik hem tegen bij de benzinepomp en zeg hem vrolijk gedag. Hij geeft een stevige knipoog. Meer heb ik niet bereikt. Soms is het maximale een knipoog...