Het is vrijdag de 13e, 09:00 uur en ik sta naast je bed. Met een dubbel gevoel kijk ik naar je. Het is je laatste dag, de laatste keer dat je wakker wordt. Vanmiddag om 17.00 uur wordt jouw euthanasiewens ingewilligd. Een zucht van opluchting ontsnapt. Het is raar, maar ik ben blij dat je deze dag mag halen om te sterven op de manier die het beste bij jou past. Met een zwiep sleep ik je omhoog en ga ik even naast je zitten terwijl jij je balans zoekt. De hersentumor in je hoofd zorgt voor zoveel klachten, wij zien je elke dag achteruitgaan. Je kijkt mij vriendelijk aan en onderzoekt mijn gezicht met je blik. Je zegt: ‘Brigitte, heb ik jou vanochtend al gezien? Of was dat een droom?’ Lachend geef ik je een duwtje waarna je weer je balans moet zoeken. Met een knipoog zeg ik dat mensen mij wel eens vergelijken met een droom, maar dat ik dit keer om 07:00 uur al bij je ben geweest. Je lacht en zegt dan serieus dat je dat van die droom niet weet, maar dat wij allemaal engelen voor je zijn geweest. Bijna verlegen kijk ik je aan en, om maar iets te zeggen, benoem ik dat de engelen, die je ongetwijfeld gaat ontmoeten, vast nog liever voor je zullen zijn. Je motoriek is wat vertraagd, maar je gevatheid blijft scherp als je een schuine opmerking terug maakt.
Ik veer omhoog van het bed en rijd je rollator voor. Als ik tot drie tel, trek ik je omhoog, waarna je even onwennig blijft staan voordat we naar de badkamer lopen. Je bent nog jong en conditioneel sterk, maar je wankelt als een oude man. Ik stuur de rollator en houd je stevig vast. Ik zeg: ‘even het bochtje om’, waarna je direct zegt: ‘ja niet het hoekje, dat is pas vanmiddag.’
In de badkamer help ik je met douchen, scheren en aankleden. Als ik je scheer, kijk je me indringend aan. Mijn gezicht is maar op een korte afstand van die jou en ik zie opnieuw dat je mij opneemt. Het is iets wat bij je past. Op afstand en in stilte maak je contact, zonder daarbij iets te hoeven zeggen. Ik slik even en tel in mijn hoofd de uren dat je nog in leven bent. Ik besluit je iets te vragen, want je weet inmiddels dat ik verhaaltjes schrijf. Ik vraag je of ik een verhaaltje over jou mag schrijven en nadenkend stel je je vragen. "Ga ik over alle zielige dingen schrijven?" Zal het herkenbaar zijn? Komt je naam erin voor? Ik beantwoord al je vragen. Ik kan je noemen zoals je wil maar voor jouw naasten, en de mensen die je kennen, zal het herkenbaar kunnen zijn. Ik wil niet over de zielige dingen schrijven, maar juist over de zo indrukwekkende grappige dingen. Iets over je gevatheid, of dat stukje droge humor. Vrolijk zeg je: ‘Ja, ik blijf wel gevat he! Autistisch maar gevat!’ Samen nemen we wat grapjes tussen ons door. Zoals die ene keer dat je door de regen moest met de rolstoel en ik je poncho dicht deed. Je mopperde en ik zei: ‘Ach ach, van een beetje regen ga je niet dood.’ Daarna deed ik direct mijn hand voor mijn mond omdat ik toen pas besefte wat ik tegen je zei. Nuchter, zoals altijd, keek je mij aan en zei je op droge toon: ‘Nee, maar van die hersentumor wel’, waarna je glimlachte om je eigen grapje.
Je geeft toestemming, ik mag over je schrijven en nu we toch bezig zijn vraag ik welk pseudoniem je wil hebben. We lachen om de namen die je verzint, maar geen naam past echt bij jou. We hebben het niet over de dood, maar toch blijven we ons hiervan bewust. Dan vraag je uit het niets of je nog iemand de groetjes moet doen van mij, daarboven. Je hebt immers al een hele lijst meegekregen met namen van mensen die je gedag moet zeggen. Je grapt dat je zelfs dood nog aan het werk wordt gezet. Ik benoem dat er zoveel mensen zijn die ik gedag zou willen zeggen, maar dat ik hoop dat wanneer het mijn tijd is, iedereen daar staat en mij een schouderklopje geeft voor dat wat ik voor iemand heb betekend. Ik vraag daarna wie jij zelf zou willen zien en je noemt Harry, je beste vriend. Ineens weten we een naam voor je. Harry. Je lacht en zegt: ‘Ja, dat vind ik leuk.’
Als je ‘s middags met je familie nog een vette hap gaat eten bij de plaatselijke snackbar, weet ik dat ik je niet meer ga zien. We zijn beiden niet zo van het afscheid nemen en van knuffelen houd je echt niet. Dit zeg ik ook als ik op deze manier toch afscheid van je neem. Als ik weg wil lopen roep je mijn naam en ik kom wat dichterbij. Zonder dat iemand het ziet of hoort, geef je mij een schouderklopje en zegt: ‘Bedankt voor wat je voor mij hebt betekend.’ Je komt dichterbij dan een knuffel had kunnen doen. Ik draai mij om en loop weg. Het raakt me diep.
Als het 17.00 uur is denk ik aan jou. Je bent er nu niet meer. Je bent iedereen de groetjes aan het doen. Dag lieve Harry.
Auteur: Brigitte Verburgh, verpleegkundige in een hospice