Auteur: Sander de Hosson
15.09.2020
In mijn werk is de dood routine, maar nooit zal hij wennen. In vele gedaantes zag ik hem al voorbij trekken. Vaak werd hij besproken in de spreekkamer, in het eerste slecht nieuwsgesprek of in een van de vervolggesprekken tijdens een behandeling daarna.
Nooit is hij ver weg. Hij komt langs op de verpleegafdeling, meestal lang en breed aangekondigd, maar soms ook zo ineens. Dan is hij er pijnlijk snel, maar soms neemt hij juist pijnlijk lang zijn tijd. Een enkele keer wordt hij verwelkomd als gast, maar meestal is hij strikt ongewenst. Dan weer noemen ze die laatste fase een ‘mooi sterfbed’, terwijl een soortgelijke situatie ‘een bed vol lijden’ heet.
Nooit vertrekt de dood zonder emotie achter te laten bij zijn omstanders. Zijn onomkeerbaarheid voelt altijd rauw, ook bij degenen met een dijk vol ervaring.
De dood raakt altijd, naast de patiënt en zijn geliefden ook -in meer of mindere mate- de zorgverleners, ook diegenen die zich achter een façade onaantastbaar wanen. Misschien treft hij hen juist wel het hardste.
Tijdens mijn opleiding tot arts en later tot longarts werd niet of nauwelijks gesproken over sterven of de dood. In de afgelopen vijftien jaar is daar op de faculteiten geneeskunde en verpleegkunde maar nauwelijks iets in veranderd. Recent onderzoek liet zien dat palliatieve zorg in de meeste zorgonderwijsinstellingen is weggezet als keuzevak, als het al aangeboden wordt.
Mijn allereerste coschappen liep ik op de afdeling interne geneeskunde van een academisch ziekenhuis. Wat heerste daar een fijn en opbeurend opleidingsklimaat, kennis werd overal te pas en te onpas gedeeld. Tot de eerste patiënt doodging. Toen was er niets.
Ik weet nog goed hoe een verpleegkundige aarzelend de overdrachtsruimte binnenkwam om de hoogleraar in te lichten tijdens de grote visite. Ik hoor het haar nog zeggen: ‘De patiënt op kamer 5 is overleden.’ Ik schrok ervan, het was de eerste patiënt van mij die stierf, maar ik schok ook omdat ik gisteren nog met een collega zijn ziektegeschiedenis had uitgediept. We hadden uitgebreid met deze oudere man gepraat over wat hem bezighield en het was naast leerzaam ook amusant geweest
De hoogleraar reageerde heel kortaf: ‘Om te schouwen moet je mij niet hebben, maar de arts-assistent’. Ik keek mijn jonge collega links van me aan en ze keer met grote ogen terug. Niemand sprak de man op zijn gedrag aan.
Na de grote visite, liep ik samen met mijn collega naar de kamer waar net gestorven was. Ik vond de dood best wel eng, maar ik wilde hem wel zien. Hij zag er totaal anders uit, zijn gelaat was grauwgeel met geaccentueerde jukbeenderen doordat zijn gezicht ingevallen was; ik vond de confrontatie heftig, net als mijn collega die mijn hand vastpakte. Compleet lamgeslagen keken we een paar minuten naar zijn oogleden die een beetje open stonden. De ogen daaronder waren dof. Mijn collega pakte een zaklampje en scheen erin. ‘Zo stel je de dood vast' zei ze. Als er geen reactie op het licht komt, is iemand overleden. Er kwam geen reactie. We stonden er een paar minuten bij en waren er stil van geworden.
Die dag zou er niemand van de begeleiding meer vragen hoe het gevoeld had dat iemand van de afdeling dood was en ook niemand zou vragen hoe het was om een dode te zien. Ook zou niemand de antwoorden hebben op vragen over de medicijnen die hij in de laatste uren gekregen had. Niks debriefing of intervisie. Mijn eerste dood bleef onbesproken.
Dat we palliatieve zorg in de zorgopleiding niet als een essentieel onderdeel van het vak beschouwen, is best een pijnlijke spiegel van onze maatschappij. Vanuit de historie vinden we het allemaal erg moeilijk om te spreken over de dood, dus doet niemand het maar.
Geconfronteerd worden met een ongeneeslijke ziekte is heftig en complex, maar het maakt het allemaal al helemaal niet gemakkelijk als elk gesprek met een zorgverlener na een dergelijke diagnose enkel en alleen in het teken staat van de medicamenteuze of chirurgische behandeling ‘om het leven te verlengen’.
Op dat moment schreeuwen veel andere aspecten om gelijke aandacht. Vrijwel elke patiënt die gehoord heeft te zullen sterven, wil daar meer over weten. Zal hij gaan stikken? Hoe ziet de stervensfase eruit? Wat is de zin om nu door te gaan met een behandeling? Waar doe ik het allemaal voor?’
Dergelijke vragen moeten ook aan bod komen tijdens de gesprekken in de spreekkamer of op de verpleegafdeling. Zorgverleners moeten daarom buitengewoon goed opgeleid zijn in alle domeinen van de palliatieve zorg; niet alleen het somatische domein beheersen, maar net zo goed verstand hebben van psychische, sociale en existentiële problematiek.
Laten we de kunstfout dat we de palliatieve zorg niet in de basis van de geneeskunde en verpleegkunde opleiding hebben gezet snel herstellen.
Dit steeds maar weer roepen volstaat niet. De veranderingen gaan mij veel te traag. Met een groep zorgverleners richt ik daarom per heden ‘Carend’ op. Met dit initiatief willen wij proberen onze collegae (verzorgenden, verpleegkundigen en artsen) in het veld te ondersteunen met hoogwaardige nascholingen op het gebied van de palliatieve zorg.
Wij kijken er naar uit dit op te pakken. Palliatieve zorg is basiszorg en elke zorgverlener hoort thuis te zijn in alle facetten. Het is hoog tijd om dat waar te maken.
Míjn eerste dood bleef onbesproken, ik gun alle jonge collegae, fris uit de collegebanken, een andere start.
Sander de Hosson, september 2020
***WIL JE MEER WETEN OVER PALLIATIEVE ZORG?
SCHRIJF JE DAN [HIER IN VOOR ÉÉN DE WEBINARS](https://carend.nl/webinars)***