Trees zit voor mij aan de tafel, leunend op haar ellebogen terwijl zij met haar handen de tafelranden vast houdt. Haar knokkels zijn wit van de inspanning. Haar lichaam schokt, haar ademhaling is hoog. Op alle mogelijke manieren probeert zij minder benauwd te zijn. Trees ziet bleek. Haar botten tekenen door haar kleding heen en haar haren zijn pluizig. Ze is een schim van de vrouw die ze ooit was. Haar huis is rommelig, er liggen overal kleren en haar aanrecht staat vol kopjes die nog afgewassen moeten worden. Ze is er te moe voor.
Twee weken geleden werd onze huisartsenpraktijk gebeld door een bezorgde buurvrouw. De 65-jarige Trees belt ons zelf niet maar haar gezondheid gaat hard achteruit. Telefonisch is Trees niet te bereiken. Omdat ze voor de tweede keer de deur niet opendoet besluit ik aan te bellen bij de buurvrouw. In het kort vertelt zij mij haar zorgen en ook over de geheime klop op het raam waardoor Trees wel open zal doen. In het bijzijn van de buurvrouw maak ik op deze manier kennis met Trees. Ze is er niet blij mee, wat kom ik doen? Ze is toch niet ziek of zo. Aan alles is te zien dat Trees wel ernstig ziek is en terwijl de buurvrouw vertrekt, probeer ik vertrouwen op te bouwen. Het lukt om deze fantastisch koppige vrouw aan het praten te krijgen. Ik besluit direct dat ik alles voor haar op wil lossen. In mijn hoofd ratelen mijn gedachtes door: met een uitgebreid bloedonderzoek, een echo, colonscopie of opname in het ziekenhuis zal een diagnose vast niet lang uitblijven. Misschien kan ze nog behandeld worden. Trees weigert. Als een struisvogel steekt zij haar hoofd in het zand. Bloedonderzoek is het enige wat zij wel wil.
De bloeduitslagen zijn slecht. Aan de hand van de klachten wordt een vermoeden van vergevorderde darmkanker uitgesproken maar een officiële diagnose blijft uit. Bij Trees thuis spreek ik het uit. Ze wordt steeds zieker. Inmiddels weet ik dat Trees niets meer wil. Met een zuurstofgehalte van 80 in het bloed en een continue hartslag van 130 in rust, weet ik dat zij opgenomen kan worden in het ziekenhuis maar ze wordt boos als ik dit benoem. Ze wil er niet over praten en wuift mijn zorgen weg. Respectvol noem ik haar mijn struisvogel, ze lacht erom. De huisarts en ik starten medicatie op ter comfort. Ik ga twee keer per week langs. Als het nodig is, en zij het toelaat, vaker.
Als Trees kortademig voor mij zit, kijk ik haar aan. Tussen de ademhalingen door vraagt ze of ik kinderen heb. Haar volwassen zoon is twee jaar geleden overleden. Hij was haar alles. Ze vraagt naar mijn zoontje en ik vertel haar over de streken die hij uithaalt en de grappige dingen die hij zegt. Wij hebben direct een connectie want haar zoon deed op die leeftijd hetzelfde. Ze ontspant en we praten over het moederschap, het leven en dan over het verdriet dat ze heeft. Trees kijkt mij aan. Ze heeft de tafel losgelaten. Somber vertelt Trees mij dat ze al langer weet, ziek te zijn. Ze voelt dat ze doodgaat. Ik knik en bevestig wat ze al weet. Een traan rolt over haar wang. Ik kijk ernaar terwijl ik voel hoe dichtbij deze vrouw bij mij komt. Ze is nu geen struisvogel, ze weet goed wat zij wil. Dan schudt ze haar hoofd en zegt ze: "zo, vertel mij nog eens wat meer over je kindjes, heb je ook foto's? Wil je een foto zien van mijn zoon?" Ik glimlach naar haar en pak het fotoboek waar ze naar wijst. Samen kijken wij naar de foto's van een leven dat voorbij is gegaan. Het belangrijkste in haar leven is erin vastgelegd. Als ik na een half uur opsta om te gaan, knikt ze mij nog steeds benauwd, maar rustig, toe. "Kom je volgende week weer terug? Als je de geheime klop op het raam doet, dan doe ik voor jou weer open". Ik hoop dat er een volgende week komt en kijk haar net iets langer aan. Door haar glimlach weet ik dat zij hetzelfde denkt. Als een struisvogeltje zwaai ik naar haar en zeg ik voor ik de deur sluit: "Tot volgende week Trees".
Op donderdag 24 mei organiseren Agora, ZonMW en Carend een masterclass over 'Zingevingszorg bij de huisarts en praktijkondersteuner'. Deelname is gratis, inschrijven verplicht.
Foto: iStock