Wat een moeder

Auteur:
06.01.2024
Wat een moeder
Auteur:
06.01.2024

Mijn moeder is bijna tachtig jaar en bekend met COPD. Lang geleden rookte ze een pakje Caballero per dag. Toen ze veertig was hoestte ze zoveel dat haar longarts zei dat ze nu echt moest stoppen met roken. Dus pafte ze na dat consult haar hele pakje leeg en raakte nooit meer een sigaret aan. Het typeert haar. Mijn vader kon niet stoppen dus ze rookte nog wel jaren mee. Hij overleed vijf jaar geleden.

De laatste tijd hoest mijn moeder weer enorm. Haar huisarts schrijft eerst een hoestdrank voor, later codeïne, daarna een nieuwe puffer en als ze voor de zoveelste keer komt zegt hij “U moet er mee leren leven.” Daar neemt mijn moeder geen genoegen mee. Ze tuft in haar koekblik linea recta naar het ziekenhuis en beent naar de longpoli. Daar kent men haar vanwege de jaarlijkse COPD-controles. Er wordt een longfoto gemaakt en een paar dagen later volgt een bronchoscopie. Een naar onderzoek waarvan sommige patiënten in paniek raken. Mijn moeder niet, die is nuchter en keihard voor zichzelf, het gevolg van een bewogen jeugd. Ze werd al jong wees en verloor twee broers en een zus tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daar praat ze niet over. Zo hard als zij voor zichzelf is, zo hartelijk en lief is ze voor anderen.

De vernietigende diagnose volgt al snel: kleincellige longkanker. Ik google en lees dat die cellen zich razendsnel door het lichaam verspreiden. De huisarts biedt zijn excuses aan en schat in dat mijn moeder naar een andere praktijk wil maar dat lijkt haar geen goed idee in deze situatie. Ze geeft wel aan dat ze een spuitje wil als het lijden ondraaglijk wordt. Mijn dappere moeder ondergaat chemotherapie zonder te klagen. Daarna volgt bestraling. Ze moet dertig keer naar de bestralingsbunker en neemt steeds een andere vriendin mee.

Na de behandeling heeft mijn moeder haar leven al weer snel op de rit. Ze is wat doof geworden door de chemo en een andere saillant gevolg is dat ze harder is gaan autorijden. Een half jaar na de behandelingen vind ik dat ze soms gekke dingen zegt. Ook is ze duizelig. Ik bel de huisarts. Hij laat mijn moeder met haar vinger haar neus aanraken en dat gaat goed. “Niets aan de hand”, concludeert hij. Een dag later is ze opnieuw draaierig, valt en breekt een heup. Ze blijkt hersenmetastasen te hebben. Mijn moeder wil met frisse moed aan een volgende ronde chemo en bestraling beginnen maar de longarts geeft aan dat overplaatsing naar een hospice meer passend is. Als ik haar de volgende dag bezoek ligt er een andere patient op haar plek. Ik zoek en vind haar en zeg: “O ben je hier, ik dacht al: waar is mijn moeder gebleven?” Ze kijkt me verbaasd aan en zegt: “Maar jij bent toch míjn moeder?” Ik ben even van mijn stuk gebracht. Blijkbaar is ze meer verward dan ik doorhad. Ik snap haar vergissing wel, de rollen lijken inderdaad omgedraaid.

Mijn moeder gaat naar het plaatselijke hospice, ze verblijft in een kamer met openslaande deuren naar de tuin. ‘Nou, ik zit liever op een terrasje in de stad’, zegt ze als bezoekers het uitzicht roemen. Mijn moeder blijft wat warrig en praat nu ineens wél over haar jeugd. Ze droomt over een boerderijbrand die zij als kind meemaakte en vertelt dat ze gewoon naar school moest toen haar broer overleed.

Ik ben verdrietig omdat ik weet dat het definitieve afscheid steeds dichterbij komt maar we hebben ook lol. Mijn moeder heeft gevoel voor humor en haar verwardheid leidt ook nogal eens tot hilarische uitspraken. Er wordt wat afgelachen door haar bezoek en mijn moeder giert zelf het hardste mee. Als ze bijna drie maanden in het hospice verblijft slaapt ze bijna voortdurend maar tijdens een wakker moment zegt ze: ‘Wat zullen we elkaar straks missen hè?’ Ik begin heel hard te huilen. Ze aait me een poosje over mijn hoofd en valt weer in slaap. Ik zet de foto’s van mijn vader en haar ouders nog dichter bij haar bed en zeg tegen mijn broer: “Het ontvangstcomité staat klaar.”

De volgende ochtend zitten mijn broer en ik in de woonkamer van het hospice terwijl mijn moeder gewassen wordt. Dan roept een vrijwilliger ons. Mijn moeder is stervend. Als we haar kamer binnenkomen horen en zien we mijn moeder gaspen. Ze lijkt net een vis die naar adem hapt. We zeggen dat het goed is, dat ze mag gaan en dat doet ze. Weer moet ik heel erg huilen maar nu is er geen moeder om mij te troosten. De medewerkers van het hospice leggen een mooi kleed over haar heen en doen mijn moeder uitgeleide, een prachtig gebaar. Een rouwwagen brengt haar naar huis waar ze blijft tot de uitvaart. 

Een week na haar uitvaart ga ik naar het hospice om spullen op te halen. Een verpleegkundige maakt tijd voor een praatje. ‘Er werd soms wel héél hard gelachen in de kamer van je moeder’, zegt ze. ‘Ik dacht wel eens: “Nou nou, het is hier wel een hospice hoor!” Ik knik en probeer me te verontschuldigen voor het kennelijk ongepaste gedrag van mijn moeder en haar bezoek maar dat lukt me niet. Ik ben juist apetrots op haar. Tot haar dood schonk ze liefde, troost, vriendschap én zelfs plezier. Wat een moeder!


Auteur: Gertien Koster, dochter (en maatschappelijk werker)

Foto: iStock



Hilda
Wat een ontroerend en een mooi verhaal💕
Mischaela
Een verhaal dat je raakt.
Irma Vandeveen
Wat een mooie column. Overigens mag er bij ons in de hospice hard gelachen worden hoor :).
Dorette de Haas
wat een bijzondere moeder! en wat onthutsend de opmerking van de verpleegkundige, fijn dat jullie in die periode nog zo konden lachen, getuigt van een warme verbinding met elkaar. wat zul je haar missen
Log in om reacties te plaatsen