In een weekend van extreme vermoeidheid Netflix ik me, liggend onder mijn dekentje op de bank, door tien (oké, misschien zijn het er meer) afleveringen van ‘New Amsterdam’ heen. Deze Amerikaanse ziekenhuisserie is op dit moment precies wat ik nodig heb: ik duik onder in een onrealistische wereld van te knappe dokters, te snelle oplossingen voor te grote problemen en veel stiekeme seks in de voorraadkast. Vooral dr. Max Goodwin met zijn grote ogen en naïeve blik fascineert me. Na het stellen van zijn kenmerkende vraag ‘How can I help’ lost hij in vijfenveertig minuten een lastige situatie op, terwijl hij ondertussen ook nog zonder moeite of bijwerkingen een kankerbehandeling ondergaat. De wereld is simpel en overzichtelijk in New Amsterdam.
Op maandag word ik weer in de realiteit verwacht. Een stuk uitgeruster dan voor het weekend stap ik in mijn auto om naar mijn werk te gaan. Door een onverwachte en onvoorziene (of Voorzienige?) samenloop van omstandigheden ben ik sinds een paar maanden aan het werk als inval-coördinator in een hospice. Het voelt als een kadootje; ik mag mijn professionele én mijn eigen ervaring in de palliatieve zorg inzetten op een prachtige plek, een klein en knus hospice midden in een woonwijk. Ook hier wordt de vraag “hoe kan ik helpen” dagelijks gesteld. Een team van verpleegkundigen, huisartsen en vooral heel veel vrijwilligers zorgt voor een aantal gasten en richt zich hierbij op zoveel mogelijk comfort en kwaliteit van leven.
‘Hoe kan ik helpen?’ is een schijnbaar simpele vraag, waarop een praktisch en eenduidig antwoord mogelijk lijkt. Dat is de eerste laag, die van ‘wat kan ik voor je doen?’. Daarmee worden de directe problemen waar mogelijk opgelost; door bijvoorbeeld pijnstilling, medicatie tegen misselijkheid, wondzorg, het inzetten van hulpmiddelen en een proactief plan bij verergering van klachten. De kunst is om, na die eerste laag, een laagje dieper te durven gaan. De vraag verschuift dan naar ‘wat kan ik voor je zijn?’. Het is de laag van aanwezig en present zijn, de laag van ‘trage vragen’, van levensvragen. Van spiritualiteit, van zingeving. Van terugkijken op het leven, van opnieuw willen vertellen of willen afsluiten, van spijt en dankbaarheid, van liefde en eenzaamheid, van angst en vertrouwen, van afscheid nemen. Het is de laag van het samen uithouden, het verdragen van wat soms onverdraaglijk lijkt.
Het valt me op dat veel vrijwilligers moeiteloos doordringen naar die diepere laag. Ze zien de gast in zijn geheel, gaan voorbij de ziekte en symptomen en stellen de vraag “bent u bang om dood te gaan?” of “vertel eens over uw leven?” net zo makkelijk als “wat wilt u eten, waar heeft u zin in?” Voor de vrijwilligers is niets te gek. Levensverhalen worden met aandacht aangehoord. Voeten of handen zachtjes gemasseerd. Muziek zorgvuldig gekozen. Lievelingsgerechten worden gekookt, al is het maar voor één hapje. Tranen worden niet geschuwd, rake grappen op het juiste moment ook niet. Ze zoeken naar de juiste woorden, of laten de stilte bestaan. Ze waken als er geen familie is, of nemen de familie net zo moeiteloos op in hun zorg en aandacht. Ze geven hun tijd aan mensen die geen tijd meer hebben.
In dit huis, in deze wijk, is doodgaan de realiteit. Tot die dood komt is er nog volop aandacht voor het leven. Dat is de kern van palliatieve zorg: leven toevoegen aan de dagen. In dit samenspel van vrijwilligers, verpleegkundigen, artsen en coördinatoren, hebben we oog voor dat leven op alle lagen, en ik vind het een voorrecht om daar onderdeel van te mogen zijn.
Het hospice is binnen de palliatieve en terminale zorg een bijzondere en tegelijk doodgewone plek. Daar kan geen New Amsterdam of dr. Goodwin tegenop. Hoe knap hij ook is.
Dinsdag 15 en dinsdag 22 oktober tweeluik over de existentiële dimensie in de palliatieve zorg, met als onderwerpen 'De existentiële dimensie in de palliatieve zorg' en 'Hoop'. Meer lezen en inschrijven? Klik hier en hier.