Auteur: Brigitte, verpleegkundige hospice
14.10.2022
Het is een knorrige oude man. Hij ligt in bed en heeft in de eerste dagen van zijn opname al met meerdere vrijwilligers en verpleegkundigen een conflict gehad. Opgegroeid in het café, hield hij van een borreltje, maar het smaakt hem allemaal niet meer.
Wat voorzichtig loop ik de kamer op. Ik ben gewaarschuwd voor zijn grote mond, want hij kan flink schelden als je iets niet goed doet. Ik stel mij voor als de verpleegkundige-van-dienst en schudt hem vriendelijk de hand.
In een oogwenk scan ik deze man, zie ik de lachrimpeltjes rondom zijn ogen die niet meer meelachen, maar er wel zitten. Ik zie vriendelijke ogen in een kwetsbaar gelaat. Een overhemd dat maten te groot is en om zijn lichaam heen fladdert en een stoppelbaardje,omdat hij zich al dagen niet geschoren heeft. Deze meneer is ziek en zwak en ik weet dat hij onze hulp nodig heeft.
Ik probeer een aanknoopingspunt te vinden om met hem in gesprek te gaan, dus ik vraag naar zijn opname in het hospice, of het bed lekker ligt, de gordijnen open moeten, hij nog iets wil drinken?
Dan zie ik een foto in een oud lijstje en ik besef dat dit het enigste persoonlijke is dat hij heeft meegenomen uit een heel leven. Het moet wel belangrijk zijn. Meneer praat over de foto en ik vraag door. Hij vertelt over zijn liefde voor zijn vriendin, die zes jaar geleden overleden is. Hoe zij elkaar ontmoetten en dat zij al die tijd zo goed voor hem gezorgd heeft. Ze zijn nooit getrouwd, want beiden waren ze al eens getrouwd geweest, maar wat zou dat papiertje nu aan verschil maken? Hij hield van haar en ze waren gelukkig. Hij was trouw aan haar, daarvoor hoefden ze niet te trouwen. Ze hield van rozen en de hele tuin stond er vol mee. Toen ze stierf kocht hij een groot boeket rozen en legde dat op haar kist. Hij beloofde haar goed voor de rozen in de tuin te zorgen.
Terwijl hij vertelt over zijn Elena, glinsteren zijn ogen en zie ik hem voorzichtig lachen. Zijn lachrimpeltjes bewegen mee en ik kan mij niet voorstellen dat deze man ooit iemand kwaad zou kunnen doen. Hij zal sterven aan een gebroken hart, omdat hij de laatste zes jaar niet goed voor zichzelf heeft gezorgd, terwijl de rozen in de tuin volop bloeide. Terwijl hij praat, help ik meneer met zijn verzorging. Het vertrouwen is al wat gegroeid.
Enkel dagen later word ik aangesproken door een vrijwilliger. Meneer tiert en moppert. Hij zegt boos te zijn, omdat ze de deur nooit dicht doen. Ik wil hem kalmeren, maar hij is zo boos dat hij dreigt: "ik gooi die stoel naar je toe. Ik zal je wel krijgen". In een seconde maak ik een keuze. Ik loop naar hem toe en glimlach liefjes naar hem. Ik daag hem uit. Hij is verbaasd als ik zeg "Denkt u nu echt dat u die stoel op kan tillen, naar mij kan gooien en mij dan ook nog kan raken?" Hij kijkt mij aan en hij begint te grinniken en zegt "Nee, natuurlijk niet meisje, dat zou ik ook echt niet doen. Het zijn maar praatjes."
Ik stap wat dichterbij en prik hem met mijn vinger in zijn buik. Ik zeg "U bent een mopperkont en u heeft een veel te grote mond, maar ik weet dat u een klein hartje heeft. Iemand die zo liefdevol over de liefde van zijn leven kan spreken, kan nooit zoiets doen."
Hij lacht vrolijk en bevestigt wat ik al dacht, want er zit zoveel meer achter dit gedrag. Boosheid uit onmacht omdat hij de deur niet meer zelf dicht kan doen, maar ook verdriet en angst omdat hij mensen op de gang hoorde praten over de vele overlijdens. Hij is bang de volgende te zijn. Ik ga het gesprek met hem aan en beloof een bordje te maken met de tekst 'Wilt u de deur dichtdoen?'
Nadat ik het bordje op de deur geplakt heb, open ik de deur met luid tromgeroffel. Hij vindt het prachtig. Als grapje vraag ik met een serieus gezicht of hij de deur ook echt dicht wil of dat hij naar mijn prachtige bordje wil blijven kijken. Hij lacht vrolijk, knipoogt en zegt "kijk maar uit straks gooi ik die stoel toch nog”.
Met een tevreden gevoel sluit ik de deur, wetend dat ik de volgende keren met plezier de kamerdeur weer open kan doen.