Ik zit in de kamer op de rollator van Fer. Ik wiebel een beetje voor- en achteruit. Fer is net verzorgd en zit in zijn lange bruine ochtendjas in de relaxstoel. Hij eet al een tijdje niet meer en hij is het bewijs dat je nog best lang op slokjes cola kan overleven. Ik neem de tijd om de morfinepomp te controleren en vraag tussendoor hoe het gaat met zijn pijn. Sinds de morfinepomp is opgestart, heeft hij geen pijn meer. Uit zichzelf begint hij te vertellen over zijn ziekteproces en de pijn die hij heeft gehad in het ziekenhuis. Hij was opgenomen met een darmafsluiting als gevolg van zijn kanker. In het ziekenhuis had hij meerdere malen geroepen dat het voor hem niet meer hoefde. Hij wilde dood, want de pijn was niet meer te houden.
Ik praat rustig verder met Fer over de ziekenhuisopname en daarna vraag ik naar zijn opname in het hospice. Fer zucht en laat zijn schouders zakken. Even denk ik dat hij verdrietig is, maar dan glimlacht hij kort. ‘Thuis was het alleen maar kermis. Ik had er geen rust. Hier heb ik eindelijk wat rust gekregen.’ Ik weet dat hij het contact met zijn echtgenote en zoon bedoelt, maar ik vraag voorzichtig door. Hij vertelt over zijn zoon, om wie hij altijd zorgen heeft. Een verleden met drugs en alcohol met een persoonlijkheidsstoornis er bovenop. Zijn echtgenote kiest altijd de kant van zijn zoon, wat spanning geeft en zorgt voor felle woordenwisselingen waarvan wij in het hospice al toeschouwer zijn geweest. Zelfs op zijn ziekbed blijkt er ruimte te zijn voor ongenoegen en hatelijkheid. Ik schud mijn hoofd en leg voorzichtig mijn hand op zijn schouder. Het is moeilijk voor Fer en ik vraag mij af of de bezoekjes van zijn vrouw en zoon nog wel gewenst zijn. Als ik vraag of er iets is wat wij voor hem kunnen doen in het contact, verbaast hij mij met zijn antwoord. ‘Nee, het is al zoveel beter dan het is geweest. Toen ik hiernaartoe ging, had ik niet verwacht ze ooit nog te zien; ik had niet gedacht dat mijn zoon hiernaartoe zou komen. Dit is al meer dan ik kan vragen. Ik ben er zo blij mee, ook als hij ruzie maakt’. Wat onthutst kijk ik Fer aan - dit antwoord had ik niet verwacht, maar het maakt het daarom juist iets mooier.
Twee weken later worden wij gebeld door de huisarts. Fers vrouw heeft een bezoekje afgelegd en zij heeft geklaagd over de euthanasie die niet wordt opgepakt. Verbaasd vraagt de huisarts mij of Fer toch een wens tot euthanasie heeft. Ik antwoord negatief, maar besluit het toch even te gaan vragen, precies op dat moment walsen zijn vrouw en zoon de kamer binnen. Ik probeer een gesprekje met ze aan te gaan, maar ik kom nergens. Dan besluit ik net zo direct te zijn als zij zelf zijn en ik wend mij tot mevrouw. Ik vraag hoe het gaat nu Fer bij ons is, of zij het nog wel redt? Of ze nog vragen heeft omdat we van het bezoek aan de huisarts hoorde. Even kijkt zij mij aan waarna ze zegt ‘Ja, voor mij duurt dit allemaal te lang, kan hij geen euthanasie krijgen of zo? In het ziekenhuis riep hij erom. Nu ligt hij hier al twee weken en hij is nog steeds niet dood”. Zoonlief doet er nog een schepje bovenop. ’Hij wilde dood. Kan je die pomp niet wat hoger zetten? Dat hij in zijn slaap gewoon doodgaat? Of dat je iets met zijn kussen doet?.’ Ik ben niet eens verbaasd en als ik antwoord is dit rustig. ‘Nee, ik kan hem niet dood maken, dat mag en wil ik ook niet, want daarvoor kan ik naar de gevangenis gaan.’ Bij dat woordje kijken ze mij beiden aan. ‘Nee, dat wil je natuurlijk niet.’ Nee. Op mijn vraag waarom ze willen dat hij sneller doodgaat, zeggen ze dat dit niet is wat Fer gewild zou hebben in verband met de pijn. Ik kijk vervolgens naar Fer en vraag op het botte af: ‘Fer, Heb je pijn?’ ‘Nee.’ ‘Wil je dood?’ ‘Nee.’ ‘Maar als je doodgaat, is het dan wel goed?’. Fer knikt bevestigend. Het is duidelijk.
Ook na dit gesprek blijft het contact met mevrouw en zoon moeizaam, maar ik vind wat momentjes om dichterbij te komen. We maken afspraken en wanneer het sterven van Fer dichterbij komt, komen ze dagelijks langs. Oké, ze vinden het zonde van de tijd dat hij telkens slaapt, maar als ik goed kijk en doorvraag, begrijp ik iets meer van de gedachten achter de onbegrijpelijke uitingen van emoties. Ze hebben het zwaar. Op de dag dat ik denk dat Fer zal sterven, zijn ze er even. Ik spreek mijn vermoedens uit, maar ze besluiten niet te blijven. Zoon zegt er niet tegen te kunnen en veegt zijn tranen weg. Ik voel niet de ruimte om mijn hand op zijn schouder te leggen. Wel durf ik hem te vertellen hoe blij Fer was dat hij al die tijd toch gekomen was. Het raakt hem en even zie ik dezelfde korte verdrietige glimlach op zijn gezicht als ik bij Fer zag. Daarna draait hij zich om en loopt het hospice uit. Als ik een half uurtje daarna bij Fer ben, zie ik dat het moment daar is. Ik besluit de familie niet te bellen, mijn collega en ik blijven bij hem. Ik vertel hem over het verdriet dat ik zag bij zijn vrouw en zoon. Mijn collega houdt zijn hand vast als hij in alle rust sterft. Geen kermis of zorgen meer voor hem.
Foto: I-stock