Wie ben ik nog als ik niets meer kan

Auteur: Afke Bohle
16.11.2022
Wie ben ik nog als ik niets meer kan
Auteur: Afke Bohle
16.11.2022

Het rode lampje boven de deur van de wc brandt. Twee verpleegkundigen helpen mijn moeder op het toilet. Drie weken geleden ging ze nog zelf. Vandaag zijn er vier armen nodig. Zo snel kan het gaan. Kennelijk. Een man op de gang roept voor de zesde keer 'zuster'. In zijn stem klinkt paniek. Kamer vier heeft op de bel gedrukt. Opnieuw. 'Sorry, ik moet gaan kijken, ik ben zo terug,' zegt de verpleegkundige. Al snel wordt de andere verpleegkundige erbij geroepen. Ik voel de spagaat waarin ze zich bevinden. Voor het eerst besef ik dat een hospice ook werkdruk en roosterproblemen kent. Een contrast met de doorgaans serene sfeer. 

'Ga, ik blijf bij mijn moeder,' zeg ik. Maar het 'zo terug' blijkt een rekbaar begrip. Ik klop op de deur van de wc. 'Mam, gaat het?' Geen antwoord. Ik zet de deur op een kier. 'Mam,' fluister ik. Ik zie haar benen en een slipper die aan haar tenen bungelt. Ik open de deur. Mijn moeder heeft haar ogen dicht. Haar hoofd hangt achterover tegen de muur. Haar lichaam ziet eruit alsof het geen botten meer heeft om haar rechtop te houden. Alsof het ieder moment van de wc kan glijden om als een jas op de grond in elkaar te zakken. 'Ach lieverd.' Ik sla haar armen om me heen en pak wc-papier. In een poging haar lichaam te bedekken trek ik aan haar t-shirt dat omhoog is gekropen. De naaktheid van deze situatie is groot genoeg. Voor het eerst zeg ik lieverd tegen mijn moeder. Het voelt fijn, misschien moet ik huilen. Voor het eerst help ik haar met afvegen. Het voelt als oog in oog met de aftakeling. Ik moet geloof ik huilen. Mijn moeder kreunt als ik haar verschuif. 'Ik herken mezelf niet meer, ik wil dit niet,' fluistert ze in mijn oor. Ieder woord kost moeite. Het is moeilijk voor te stellen dat dit de vrouw is die ik vroeger nauwelijks bij kon houden. Ik laat mijn tranen in stilte lopen. 

Even later ligt ze in bed. De verpleegkundige, weer bij ons, geeft mijn moeder een schone pyjama. Ik help. De rust en serene sfeer zijn terug. We masseren ieder zacht een hand van mijn moeder. 'Waarom ben ik er nog?' mompelt mijn moeder. 'Ik ben iedereen tot last.' 'Ach vrouw toch,' antwoordt de verpleegkundige. Haar stem warm en zacht. 'Wij vinden u zo lief.' Mijn moeder draait haar gezicht weg. 'Misschien is dat wel waarom u er nog bent. Dat u mag ervaren dat u om van te houden bent, ook als u niets meer kunt. Zou dat kunnen?' Er loopt een traan over mijn moeders gezicht. 'Weet je wat je kleinzoon appte,' vraag ik. 'Het is en blijft gewoon me leuke oma en ik hou van haar.' Mijn moeder slikt. 'Ik hou ook van jou mama. Om wie je bent, niet om wat je doet of om hoe je eruit ziet. En ik hoor wat je zegt.' Ik vind mijn moeders blik. De verpleegkundige pakt mijn hand. De ruimte vult zich met een woordeloos verstaan. 

Thuis wachten twee dekens en een kat me op om de kou en vermoeidheid die ineens door mijn lichaam trekken op te vangen. Afscheid nemen opent harten en vraagt moed.


Kort na deze dag overleed mijn moeder. We hebben intieme momenten met elkaar kunnen delen in die laatste weken. Misschien omdat we ze durfden aan te gaan. Zeker niet omdat het makkelijk was of vanzelf ging. Het was soms zoeken. We struikelden, we vermeden ongemak, we dachten voor de ander en wilden elkaar beschermen. Het vraagt moed om stil te staan en te voelen wat de (naderende) dood met je doet. En om het dan ook nog met de ander te delen..Poeh. Maar het lukte ons. Voorbij onze trots en patronen en met onze angsten onder onze arm vonden we een stilte van het aangename soort en nabijheid. Het voelde licht en warm. Als liefde? En wat ik toen nog niet wist, maar nu wel weet: het zou nooit meer verdwijnen. 


 Foto: MangoStar_Studio