De stilte

Auteur: Sander de Hosson
04.02.2022
De stilte
Auteur: Sander de Hosson
04.02.2022

Dienst op zaterdagochtend. Op kamer 12 ligt een oude mevrouw te sterven. De verpleegkundige gaat me voor. “Ze is al diep weggezakt,” had ze vlak te voren gezegd.

Ik vind het ongemakkelijk, want de hele aanloop naar haar sterfbed heb ik niet meegemaakt, de afgelopen dagen was ik niet haar afdelingsarts. Ook haar familie ken ik niet. “En er zitten er behoorlijk wat.” Ook voor hen is het schakelen, want ook zij zien nu een voor hen volstrekt onbekende dokter op dit bijzonder intiem en kwetsbaar moment.

Als we in de kamer zijn, probeer ik binnen seconden de situatie in te schatten. De oude vrouw is inderdaad diep weg en ademt afwisselend snel en langzaam. Dit is onmiskenbaar Cheynes-Stokes ademen, een typisch adempatroon van een stervende. Door zuurstoftekort in de hersenstam treden adempauzes op, die afgewisseld worden met korte salvo’s van een versnelde ademhaling. Het mag nooit verward worden met benauwdheid, vertel ik altijd aan de jonge dokters en verpleegkundigen die me soms vergezellen. Dat is relevant want het ophogen van morfine is niet nodig en kan in potentie juist leiden tot meer bijwerkingen, met name onrust.

Naast het bed zit de dochter en aan de andere zijde maar liefst drie kleindochters die begin twintig zullen zijn. Ik zie in sommige van hun ogen een spoor van wantrouwen. “Wie is die dokter, die hier ineens staat?”.

Daarom ben ik even stil. Stilte is een wapen. Wie de waarde van stilte leert ontdekken, is rijk. Want stilte helpt ons verbinden als het moeilijk is. Stilte vertegenwoordigt echte aandacht voor elkaar. Stilte is ook veel krachtiger dan een woordenwaterval, een mechanisme dat ik in mijn beginjaren als arts vaak gebruikte in een poging een brug te slaan. Pas later besefte ik hoe ineffectief dat was.

Het bijzondere van stilte is dat hij soms wel minuten mag voortduren zonder dat hij onaangenaam wordt. Ik merkte dat ik ooit ongemak voelde, maar dat lag meer aan mijn eigen onzekerheid. Ik zou elke zorgverlener willen adviseren de stilte vaak in te zetten na het brengen van moeilijke boodschappen, van slecht nieuws en dan echt te wachten met praten tot de ander reageert. Die reactie raakt altijd de essentie.

Een kleindochter, in wiens ogen ik eerder een niet goed te peilen afstand proefde, stelt de eerste vraag. “Hoort ze ons?”

Ik schraap mijn keel. “Dat is heel waarschijnlijk.” Ik vertel kort dat de gehoors- en gevoelscentra lang intact blijven bij stervende patiënten. “Pak haar maar heel vaak vast en praat maar veel tegen haar,” adviseer ik. Zonder een seconde twijfel doet ze dat. Ze pakt de rechter hand van de oude vrouw.

Ook ik schrik even als de vrouw ineens haar ogen openslaat, waar ze eerder heel diep waren weggezakt. Ze staart ergens in de verte, in een niemandsland tussen leven en dood, maar toch zie je een moment van herkenning als haar ogen zich wat schokkerig in haar richting wenden. Ze doet een poging woorden te maken, maar dat lukt niet. Het deert niet, want het contact dat er is, is wonderschoon. De andere kleindochters staan in de hoek en pakken elkaar vast. “Ja,” hoor ik ze nog zeggen. “Ja. Ze is er weer even.” Ik hoor de tranen in hun stem. Hier wordt echt afscheid  genomen.

Op verzoek vertel ik nog iets over wat ze mogelijk nog kunnen verwachten. Over reutelen (slijm achter in de keel) en over dat het gelaat wat kan invallen. “Maar wees niet bang. Het hoort erbij.” De familie bedankt me, het bezoek van een paar minuten is klaar.

‘Wat een prachtig sterfbed,” verzucht de verpleegkundige als we weer in de verpleegpost zijn en mij niets anders rest dan dat te beamen. Als ik wegloop, prijs ik weer de enorme kracht die in de stilte huist. Had ik maar veel eerder het lef gehad hem in te zetten.